Notes:
Deze woorden waren met eene andere onduidelijke hand der 16de eeuw op dit stuk gesteld. De heeer Gachard, archivarius genreaal von Belgie, die te gelelijk met mij op het departementaal archief te Rijssel arbedde, herkende daarin terstond het schrift van den kardinaal Granvelle; en zijne meening, die reeds veel woog, dewijl deze geleerde zich langen tijd met de nagelatene papieren des kardinaals bezig gehouden hat, werde bevestigd, toen wijh deze regels met andere te Rijssel bewaard geschriften van Granvelle vergeleken. Wij leeren daaruit tevens, door wien het aan Alva is aangeboden, ofschoon het nog betwistbaar is, of deze Courteville daarvan tevens de optsteller geweest zij. Dit laatste komt mij echter waarschijnlijk voor; immers, in dien men overweegt dat hij reeds in 15509 den koning als geheimschrijver vergezeld hat (Hppersu Memr. des tgroubles L.I.C.l. in Hyonch van Papndrecth, Anal. Belg. II.2) en in 1566 in 's konings raad over de zaken der Nederlanden geraadpleegd herd (ibid. L.III. C. 4. Hooft Nederl. Histt. D.I.B. III. bl. 92); ja zelfs dat hij in 1569 den hertog van Alba over het heffen van den tienden penning zijn gevoelen deedn aannemen (Wagenaar D. VI. bl. 303), zoo kan het geheel niet bevreemden, dat hij ook over de middelen tot bevrediging des lands den hertoge zijne inzigten medegedeeld heeft.
De voorslagen in dit stuk gedaan, geteuigen mijns inziens van eene grondige kennis van het land in den toenmaligen stand van zaken, vooral hetgeen over de moeilijkheid om het land alleen door de wapenen te bedwingen, gezegt wordt, alsmede de opmerkinen over den Nederlandschen adel en de benden van ordonnantie, die vroeger zooveel bijgedragen hadden om den adel behoorlijt te onderhouden en || ...
1Deze woorden waren met eene andere onduidelijke hand der 16de eeuw op dit stuk gesteld. De heeer Gachard, archivarius genreaal von Belgie, die te gelelijk met mij op het departementaal archief te Rijssel arbedde, herkende daarin terstond het schrift van den kardinaal Granvelle; en zijne meening, die reeds veel woog, dewijl deze geleerde zich langen tijd met de nagelatene papieren des kardinaals bezig gehouden hat, werde bevestigd, toen wijh deze regels met andere te Rijssel bewaard geschriften van Granvelle vergeleken. Wij leeren daaruit tevens, door wien het aan Alva is aangeboden, ofschoon het nog betwistbaar is, of deze Courteville daarvan tevens de optsteller geweest zij. Dit laatste komt mij echter waarschijnlijk voor; immers, in dien men overweegt dat hij reeds in 15509 den koning als geheimschrijver vergezeld hat (Hppersu Memr. des tgroubles L.I.C.l. in Hyonch van Papndrecth, Anal. Belg. II.2) en in 1566 in 's konings raad over de zaken der Nederlanden geraadpleegd herd (ibid. L.III. C. 4. Hooft Nederl. Histt. D.I.B. III. bl. 92); ja zelfs dat hij in 1569 den hertog van Alba over het heffen van den tienden penning zijn gevoelen deedn aannemen (Wagenaar D. VI. bl. 303), zoo kan het geheel niet bevreemden, dat hij ook over de middelen tot bevrediging des lands den hertoge zijne inzigten medegedeeld heeft.
De voorslagen in dit stuk gedaan, geteuigen mijns inziens van eene grondige kennis van het land in den toenmaligen stand van zaken, vooral hetgeen over de moeilijkheid om het land alleen door de wapenen te bedwingen, gezegt wordt, alsmede de opmerkinen over den Nederlandschen adel en de benden van ordonnantie, die vroeger zooveel bijgedragen hadden om den adel behoorlijt te onderhouden en
|| ...