26 Junij 1401.

Aelbrecht geeft aan Aemstelredamme eenige vrijhe den. Eerstelijk, dat men geenen poorter voor breuken ergens anders mag bezetten, bekommeren en aan spreken in 's graven landen benoorden der Maze, dan binnen Aemstelredamme, waar de schepenen von nis zouden wijzen, ten zij het misdrijf vechtender hand of verzeld van diefstal gepleegd ware; 'sgra ven baljuwen, rentmeesters, tollenaars en schou ten, poorters zijnde, zouden echter deze vrijheid

niet genieten, wanneer zij in zijne dienst iets mis dreven hadden. Verder wordt door hem toege staan, een' redelijken accijns op het bier te zetten, te weten, op elk vat zes Hollandsche grooten. Ten laatste beveelt hij zijnen schout, van dezen accijns en voorts van alle boeten en breuken dienaangaande met de schepenen der stad regt te doen en wat zij daarin vonnisten, ten uitvoer te leggen.

Brief op perkament met het zegel van den graaf in groen was, hangende aan een' enkelen fransijnen staart. Lade 28.

Handvesten van Amsterdam, bl. 134. Dapper, Hist. Beschr. van Amsterdam, bl. 99, waar echter het begin van het charter ontbreekt. Van mieris, Groot Charterboek, deel III, bl. 742.