18 Maart 1564.

Philips staat toe aan de burgemeesteren van Amstel- redamme, dat zij na het eindigen der nog loopende pacht van den toenmaligen schout Willem Diericx, zijnde den laatsten September 1565, aan hem of de regentes zullen mogen voordragen een' bekwaam per soon tot de bediening van het schout-ambacht, die om de drie jaren vervangen of gecontinueerd zou wor den; doch indien de voorgestelde persoon niet aan genaam was, zouden zij gehouden zijn, na berigt hiervan, terstond eene andere voordragt te doen. Voor deze vergunning was men verpligt, den koning te betalen twintig duizend ponden, terwijl het octrooi zou gelden voor zes jaren, of tot de aflossing der ge noemde som toe.

Op den omgeslagen rand van het charter staat: Bij den coninck, die hertoginne van Parme, regente, den heere van Hachicourt, hooft, heeren, Gaspar Schetz, heere van Grobendonck, tresorier generael, Joes de Damhoudere, ridders, ende Aelbrecht van Loo, gecom mitteerde van de financien, ende anderen jegenwoirdich.

Brief op perkament met het zegel en tegenzegel van den koning in rood was, hangende aan een' dubbelen f'ransijnen staat. Lade 3.

Handvesten van Amsterdam, bl. 101. Van domselakr, Be- sc/ir. van Amsterdam, boek V, bl. 10. Commelin, Beschr. ran Amsterdam, bl. 7t32.