14 April 1449.

Philips bepaalt, dat te Amstredam het geregt, met de burgemeesteren en vroedschap, de laatste door de gemeente van oudsher aangesteld, zijnde te zamen vier en dertig personen in getal, te weten, drie bur gemeesteren , vier en twintig raden en zeven schepe nen, jaarlijks twee dagen vóór de gebruikelijke ver nieuwing van schepenen, zullen bijeenkomen op het stadhuis, ter plaatse, waarde vroedschap gewoonlijk vergaderde, om bij meerderheid van stemmen veer tien rijke en aanzienlijke poorters der stad te kiezen tot eene voordragt van schepenen. Deze benoemlijst zou worden overgeleverd aan den graaf of zijnen gemagtigde, ten einde daaruit op onser Vrouwen avont purificatio eene keuze van zeven schepenen voor het toekomende jaar te doen. Bijaldien eenige van de genoemde vier en dertig personen door ziekte of anderzins verhinderd werden, de vergadering bij te wonen, zoo behielden de overige echter dezelfde magt, als waren zij allen tegenwoordig geweest. Gebeurde het echter, dat iemand van hen buitentijds overleed, of van zijn poorterschap zich ontvrijde, zoo was het aan de overblijvenden vergund, een' ander in zijne plaats aan te nemen; terwijl, wanneer dit met een' der schepenen het geval was, de graaf of zijne gemag

tigden, uit de veertien, laatstelijk voorgedragen personen zouden benoemen een' ander schepen, die tot de volgende vernieuwing zou aanblijven. Deze bepalingen worden gemaakt voor den tijd van acht jaren.

Brief op perkaraent met het zegel en tegenzegel van den graaf in rood was, eenigermate beschadigd, hangende aan een' dubbelen fransijnen staart. Lade 1.

Handvesten van Amsterdam, bL 103. Dapper, Hist. Be schr. van Amsterdam, bl. 476. Van domselaer, Beschr. van Amsterdam, boek V, bl. 22. Commelin, Beschr. van Amsterdam, bl. 762.