28 Junij 1509. Maximiliaen bij der gracie Gods gecoren keyser, enz. ende Karel bij derselver gracie ertsherto gen van Oistenrijck, enz. Gegeven in onsen huyse in den Haghe, den xxvmcn dach in Junio, int jaer ons Heeren duysent vijfhon- dert ende neghen, ende van den rijcken van ons keyser, te wetene van Germanyen 't xxira8te, ende van Hongrien twintichste. Maximiliaen en Karel vergunnen aan de burge- meesteren en drie schepenen van Amsterdamrhe, met den baljuw van Amsterlant eene naschouw te doen van den dijk tusschen Muyden en Amsterdamme, bin nen den tijd van acht dagen, nadat de schout en schepenen van Dyemen dien dijk zullen geschouwd hebben. Zij worden tot het verleenen van deze ver gunning bewogen door de overweging, dat de ge noemde dijk, die bij den gedurigen aanwas van het water, zoowel van binnen als van buiten, niet dan met goed en naarstig toezigt kon in stand blijven, geenszins behoorlijk onderhouden werd, tot groot gevaar van het platte land.

Bij dezen brief ligt eene kwitantie op papier, ge- teekend door C. van den Beke, waarbij hij verklaart, zes ponden van veertig grooten ontvangen te hebben, wegens het maken van zeker octrooi voor de stad Amsterdamme

Brief op perkament met het zegel en tegenzegel der vorsten in rood was, eenigzins aan den rand beschadigd, hangende aan een' dubbelen fransij- nen staart. Lade 16.

Handvesten van Amsterdam, bl. 366. Dapper, Hist. Beschr. van Amsterdam, bl. 133.