useridguestuseridguestuseridguestERRORuseridguestuseridguestuseridguestuseridguestuseridguest
FondBestuursarchief Sittard, 1243-1794
    Bestuursarchief Sittard, 1243-1794, Regioarchief Sittard-Geleen

  1. Sittardse Geschiedschrijving en Archiefhistorie
  2. De geschiedenis van Sittard heeft in de loop van de jaren reeds zeer vele pennen in beroering gebracht. Via boek en tijdschrift hebben diverse auteurs, overigens niet altijd met evenveel succes, getracht ons hierin een inzicht te geven (1).

    (1. Zie hiervoor de door W. Sangers en A.H. Simonis gegeven literatuuropgave in het boek Sittard historie en gestalte, Sittard 1971, 542-560 alsmede de onder auspiciën van de V.V.V.-Sittard uitgegeven reeks van werkjes na 1972.)

    Het is derhalve overbodig - en het ligt uiteraard ook niet in de lijn van de verwachting van een werk als deze inventaris - hieraan opnieuw uitgebreid aandacht te besteden en deze uitgave met een dergelijk overzicht in te leiden. In het huidige stadium van onderzoek en bewerking zou dit andermaal een kompilatie betekenen van hetgeen sinds 1644 over Sittard en het Sittarder land werd gepubliceerd. Hooguit zouden hier of daar enkele verfijningen kunnen worden aangebracht die bij de ordening en de beschrijving als nuance of aanvulling op reeds bestaande "gezichtspunten" werden aangetroffen.

    Dit neemt echter niet weg, dat het feit van het gereedkomen van het eerste deel van de overzichtenreeks van het historisch archievenbezit van Sittard - thans geordend, geïnventariseerd, materieel verzorgd en derhalve gereed gemaakt voor verder onderzoek -, naar we hopen, voldoende aanleiding zal zijn tot verder uitbouwen en openbaar maken van wetenschappelijk verantwoorde capita selecta uit de historie van de stad, die ondanks de vele publikaties op menig punt nog steeds met de nevelen van het verleden zijn omhuld.

    In dit verband lijkt het derhalve meer zinvol eens iets nader in te gaan op de belangrijkste facetten uit de plaatselijke geschiedschrijving, het aanwezige archievenbestand alsmede op de historie en de inmiddels bekend geworden lotgevallen van het Sittardse archiefwezen als zodanig. Het behoeft hier verder geen betoog, dat een en ander vanzelfsprekend in nauwe relatie tot elkaar staat en eng met elkaar verbonden is. Vooraf dient desondanks toch te worden gesteld, dat voor deze bijdrage geen enkele aanspraak op volledigheid kan worden bedongen omdat het gehele arsenaal van aanwezige archiefstukken niet uitputtend kon worden bewerkt en gedokumenteerd.

  3. De geschiedschrijving
  4. Wanneer men het grote aantal publikaties ziet, dat na het verschijnen van het boekwerk "Sittard historie en gestalte" in 1971 op de markt is gebracht en waarvan het heet, dat ze op de bronnen teruggaan, is men geneigd te veronderstellen, dat de auteurs over een uitstekend toegankelijk en gedokumenteerd archief konden beschikken. Niets is echter minder waar. Ook "het teruggaan op de bronnen" blijkt bij nader inzien, op een enkele uitzondering na, het in een andere vorm gieten te zijn van reeds gedane publikaties, waaraan dan weer in hoofdzaak de oude kronieken van Jacob Kritzraedt ten grondslag liggen.

    Jacob Kritzraedt leidde tussen 1636 en 1646 te Sittard in het huidige Kritzraedthuis aan de Rosmolenstraat-Plakstraat (voorheen alleen aan de Plakstraat) een Jezuïtenstatie (2). In de weinige vrije tijd die hem ter beschikking stond, heeft hij zich aan de hand van bewaard gebleven archiefstukken intensief bezig gehouden met de historie van zjin geboortestreek, het aangrenzende Selfkantgebied, alwaar hij op 1 mei 1602 te Gangelt het eerste levenslicht aanschouwde. Daar ook Sittard en het omringende gebied - sinds 1400 verenigd in het ambt Born/Sittard - alsook de Selfkant - deels als ambt Bon/Sittard en deels als ambt Millen - territoriaal tot het hertogdom Gulik behoorden, is het duidelijk, dat hij beide ambten mede in zijn onderzoek moest betrekken. Gezien de op schrift gestelde resultaten mogen we zonder enige twijfel konkluderen, dat hij ook Sittardse archieven ter raadpleging heeft gehad. Zijn in 1644 ontstane en 348 handgeschreven bladzijden tellende "Stadtbuch von Gangeltin diese Form und Ordnung gebracht" (3) mag heden ten dage nog als een betrouwbare gids voor het gehele gebied gelden.

    In 1652 vervaardigde hij, inmiddels te Keulen gestationeerd, hieruit een samenvatting die uitsluitend op de ambten Born/Sittard en Millen betrekking had onder de titel "Kurzer gründlicher Bericht von der Herrlichkeiten und Herren zu Millen und Born so viel man erfinden können bis anno 1652" (4).

    Van de studies van Kritzraedt is o.a. door AUGUSTIN DUNCKEL gebruik gemaakt bij het samenstellen van zijn "Kurze Chronik von Sittard von 900 bis 1755"(5), die in 1823 in druk werd uitgegeven. Deze kroniek stond model voor een nieuwe bewerking en aanvulling door PIETER ECREVISSE in 1837 (6) en door B.A. POTHAST in 1891 (7). Ook CHRISTIAAN QUIX, die in 1834 te Aken een "Kronick van Gangelt"(8) liet verschijne, heeft veel gegeven hiervoor ontleend aan het verdienstelijk en jistorisch verantwoord werk van Kritzraedt. Ditzelfde geldt voor JOS RUSSEL, die in 1862 zijn "Kronijk of gescheidkindige beschrijving der stad en voormalige heerlijkheid Sittard" (9) schreef.

    Hierna komen we in de periode van MARTIN JANSEN, die van 1876 - 1879 de titel van archivaris van Sittard verwierf en die voor het eerst de belangrijkheid voor de historie van het hier aanwezige archiefmateriaal aantoonde en dit ook naar buiten uit bewees (10). Zijn vele artikelen betekenen in feite de eerste vooruitgang na Kritzraedt in het historisch onderzoek van de stad (11). Op zijn verdiensten als archivaris kom ik later nog terug.

    Om dit lijstje dan enigermate te kompleteren, noem ik uit de periode van vóór 1971 - me uiteraard beperkend tot de aktiefste en voornaamste auteurs - de namen van A.J.A. FLAMENT, A. HABETS, J. HABETS, L. van MIERT, D. SASSEN en P. DOHMEN met als uitschieters J.L. OFFERMANS, G. DELHOUGNE, J.S. KENTGENS, A.H. SIMONIS en J.J.M. TIMMERS. De geschriften van deze groep zijn in hoofdzaak gebaseerd op archivalische bronnen ook al worden deze vaak niet vermeld of aangegeven (12).

    Na 1971, en vooral na het wegvallen van Offermans en Simonis, voelde zich plotseling een verhoudingsgewijs groot aantal personen geroepen iets aan de geschiedschrijving van Sittard te gaan doen. Het moeilijk toegankelijk zijn van de archieven, waarin thans voor een deel verbetering is aangebracht, zal er wellicht de oorzaak van zijn, dat men zich in hoofdzaak beperkte tot het bijeenbrengen van her en der verspreide en reeds gepubliceerde gegevens. Een dergelijke werkwijze dwingt een zekere bewondering af aangezien ze als uitgangspunt kan dienen voor verder onderzoek.

    Indien de voortekenen niet bedriegen, kondigt zich momenteel een nieuw tijdperk aan in de historiografie van Sittard. Als hoopgevende aanzet zou men kunnen noemen het proefschrift van dr. D. OTTEN (13) dat in 1977 met succes aan de rijksuniversiteit Utrecht werd verdedigd, een verder in voorbereiding zijnde doctorsthese aan de universiteit van Nijmegen, een aantal skripties op universitair en wetenschappelijk terrein en op het gebied van de beroepsopleidingen, die alle met gebruikmaking van gegevens uit het gemeentelijk archievenbezit tot stand zijn gekomen (14).

  5. Sittardse archieven
  6. Wat treffen we nu aan gegevens aan die ons nader inlichten over het al dan niet voorkomen van archieven, de wijze van bewaring en eventuele verdere bijzonderheden die voor ons onderzoek en/of konklusie van belang kunnen zijn? Ter beandering van deze materie lijkt dat als startpunt het best kan worden uitgegaan van het aanwezige bestand van vandaag.

    In de literatuur is nergens iets te vinden over aankopen of schenkingen, waardoor we geneigd zijn aan te nemen, dat de zich thans in depot bevindende archieven, op die van de voormalige gemeente Broeksittard na, steeds onder beheer van het stadsbestuur, later gemeentebestuur, van Sittard hebben gestaan. Wel kennen we de grote ruil tussen Pruissen en Nederland in 1926 waarbij ook archieven van het Sittardse kapittel van St. Pieter en van de eertijds hier gevestigde kloosters van de Dominikanen en Dominikanessen (15) waren betrokken. De betreffende stukken zijn echter vanuit het huidige Hauptstaatsarchiv te Düsseldorf niet in Sittard maar in het rijksarchief in Limburg te Maastricht terecht gekomen, alwaar ze zich momenteel nog bevinden (16).

    Uit de voorliggende herinventarisatie, die thans met de uitgave van deze inventaris is afgesloten, blijkt dat het administratieve deel van het bestuursarchief uit de periode van het ancien régime, beginnende in 1243 en derhalve doorlopend tot aan de Franse tjid in 1794, 1.261 nummers telt, hetgeen uitgedrukt in plankruimte neerkomt op ruim 10 strekkende meter, waarbij dan iet geteld zijn de 55 charters, die liggend in platte ladenkasten worden bewaard. Voorts bevinden zich in het huidige archiefdepot 110 strekkende meter bestuursarchief uit het tijdperk 1794-1930, dat vóór 1916 nagenoeg geen andere orde kent dan een chronologische opberging in archiefdozen. Het aantal lopende meter zal na beschrijving en materiële verzorging aanzienlijk zijn uitgebreid.

    Daarnaast huisvest de bewaarplaats het bestuursarchief van de in 1942 opgeheven en bij Sittard gevoegde gemeente Broeksittard, 1817-1942, dat vrijwel ongeordend is en momenteel 21 meter meet; het rechterlijk archief van Sittard van 1342-1797, dat ruim 2 meter beslaat en waartoe 40 charters behoren; het archief van het stedelik gasthuis en de armenmeesters, 1321-1802, zijnde ruim 3 strekkende meter en 165 charters die ook weer liggend ondergebracht zijn in platte ladenkasten; 46 meter overige archieven van gemeentelijke- en partikuliere instellingen; 23 meter bevolkingsboekhouding, 1835-1939; 7 meter retroacta (kopieën) en registers burgerlijke stand, 1582-1922 en 2½ meter kadasterarchieven, 1822-1940.

    Ook elders zijn nog veel meter archief van en met betrekking tot Sittard aanwezig. Me tot de allervoornaamste depots beperkend, noem ik in eerste instantie het Hauptstaatsarchiv te Düsseldorf alwaar het archief van de hertog van Gulik, van 1400-1794 onze landsheer, wordt bewaard. Helaas ontbreekt ons voralsnog een volledig overzicht waardoor dit onderdeel niet in planklengte kan worden uitgedrukt (17). Voorts berust in het rijksarchief in Limburg in Maastricht eveneens een aantal strekkende meter bescheiden die van Sittard afkomstig of die voor het historisch gebeuren in en rond onze stad van uitermate belang zijn. Zo treffen we er stukken aan van de schepenbank Sittard met Munstergeleen, 1327-1692; het notarieel archief van Sittard, 1741-1899; * de doop-, trouw- en begraafboeken van Sittard en Broeksittard, 1582-1798; de huwelijksbijlagen van beide plaatsen vanaf 1798; het archief van het kapittel van St. Pieter, 1323-1802; stukken van kerk en pastorie Sittard; restanten uit het archief van het Dominikanessenklooster St. Agnetenberg, 1650-18e eeuw; gedeelten van het archief van het klooster van de Dominikanen, 1625-1802;

    de bewaard gebleven stukken van het ambt Born/Sittard, 1501-1792; de archieven van het vredegerecht van het kanton Sittard, 1798-1841 en tenslotte het archief van de rechtbank van enkele politie van het kanton Sittard, 1798-1841 (18). Op de drie laatst genoemde fondsen alsmede op de huwelijksbijlagen na zou de rest van de opgesomde archieven desgevraagd in aanmerking kunnen komen voor inbewaringgeving aan het gemeentearcief van Sittard. De arciefwet immersvoorziet in een dergelijke konstruktie mits voldaan wordt aan bepaalde in de wet gestelde eisen. Zowel het kollege van gedeputeerde staten van Limburg alsook de minister van cultuur, rekreatie en maatschappelijk werk hebben aan de ingediende plannen voor instelling van een gemeentelijke archiefdienst en de bouw en inrichting van een centraal gemeentelijk archiefdepot hun goedkeuring niet onthouden. Dat daarenboven deze archieven qua inhoud aansluiten bij hetgeen in het gemeentelijk depot wordt bewaard, kan zonder meer worden aangetoond (19).

    Daarnaast beschikken kerkelijke- en partikuliere instellingen en instituten alsmede verenigingen in Sittard ongetwijfeld nog over een aanzienlijke en vaak nog onbekende archievenschat. Ook van deze groep, die overigens voor de historie eveneens van bijzondere betekenis en zeker onmisbaar is, kan wegens gemis aan gegevens in het geheel geen overzicht worden gegeven. In dit verband zijn inmiddels voorbereidende besprekingen gevoerd over een mogelijke indepotneming van de archieven van de parochies van St. Petrus' stoel van Antiochië en van de H. Michaël, respektievelijk in de 13e en 17e eeuw beginnend. Voor het archief van de Nederlands hervormde gemeente, dat momenteel door de archivaris van dit kerkgenootschap te Den Haag wordt geïnventariseerd en bewerkt, is inmiddels ruimte in het gemeentelijk archiefdepot gereserveerd.

    Om het beeld dan inhoudelijk te kompleteren vermeld ik tot slot nog de aanwezigheid van een historische- en administratieve bibliotheek alsmede van enkele bijzondere verzamelingen zoals een historisch-topografische kollektie met o.a. ± 3.000 glasplaten (ca. 1860-1950) en een krantenbestand vanaf 1862, waarmee aan opbergruimte rond de 250 strekkende meter zijn gemoeid.


  7. Verdere lotgevallen van het Sittards archief
  8. Uit de opsomming van de her en der bewaard gebleven archiefstukken blijkt dat de bestuurders van de stad ondanks tegenslagen en moeilijkheden op dit gebied steeds een zekere, zij het niet altijd optimale, zorg voor het archief hebben gehad. Deze bewering gaat zonder meer op voor de stukken die een rechtstitel nawijzen en voor die bescheiden die een bezitvormend karakter dragen.Iin dit verband is het dan ook niet verwonderlijk, dat b.v. alle bevestigingen en uitbreidingen van de stadsrechten door de verschillende gebiedende heren vanaf 1243 aanwezig zijn (20).

    Dit neemt echter niet weg, dat er ondanks alle voorzorgen en beschermende maatregelen in de loop der tijden hele brokstukken van het archief in rook vervlogen, op andere manieren vernietigd of naar elders verhuisd zijn. Een eerste rampgebeuren dienaangaande treffen we aan in het jaar 1473. In dat jaar werden de plaatsen Born, Sittard en Susteren, die door de hertog van Gulik verpand waren aan Vincentius van Meurs, in bezit genomen door Karel de Stoute, hertog van Bourgondië. Bij zijn verschijnen met een grote legermacht voor Maastricht, snelden de bestuurders Karel tegemoet en boden hem de sleutel van de stad aan in de hoop dat deze niet onder de voet zou worden gelopen (21). Toch heeft men hierdoor niet kunnen voorkomen, dat er incidenteel vernielingen in Sittard werden aangericht en dat er archieven verloren zijn gegaan. In een relaas dat zich in het archief van het ambt Born/Sittard bevindt, wordt hierover gezegd:

    "....wie wohl etliche Brief und Siegel, als wir von denen unseren Vorfahren seliger und uns als den nachkommen verlehnten Privilegien noch haben, und sonst andere mehr brieffliche Urkunden, rechnungen und schriften, zu zeit Euer Fürsticher Gnaden Veheden, in einer Kisten, so damals binnen derselben Kirchen bey uns gelegen, das es doch gleichwohl nit ohne die Wahrheit, das solche Kist in gemelten Veheden durch etliche Euere Fürstliche GnadenFeinde zur zeit, einmal mit gewalt aufgeschlagen worden, als das zu besorgen, das allerleis darausz verruckt, neben welchem dan, wie auch glaublich bericht, nachdem das alte Rathaus bey uns an andere Hauser von Holtz und sonst dermassen gebauwet ist und gelegen, dass man in sorgen gewest, da iergens wie einige feuernoth darüber entstahen oder sonst daran kommen wurde, man einige schriften hat davon bringen lassen, uns dan von zeiten nemblich vor dem Sittarder Brandt so sich leider im jar 15hundert wenigst zahl sieben und zwanzig zugetragen, in ein Steinen Haus binnen der Stadt zu der Putzstrassen alda gestanden, welches einem Mitratsverwandten zur Zeit, Dreis Schutgens genannt, zugehörig und der massen erbauwt gewesen, das man sich allerley freiheit zu feuernoth darinnen vertrostet, das demnach etliche unsrer vorfahren der Zeit, eine Kist mit ellerley brieffen und schriften, daran Ihres bedenken am meisten gelegen, in dasselbe Hauss thun setzen und alda in gewarsam stehen lassen, und als folgents der jetzt angezugter Brandt kommen der dan vast grosz und geschwindt gefallen, so ist zuletzt ja wohl das vorberurt steinen als auch andere mehr nachbaer Haussern mit allen den jenige was im selbigen Haus war, bis zum Grundt abgebrandt, derhalbe dann bestimmten Kist mit allen das jenigen was darin war, auch im selbigen Brand geblieben....." (22).

    De beoogde spreiding ter veiligstelling van archieven in de toren van de St. Petruskerk en in een uit steen opgetrokken partikulier huis uit voorzorg voor verdere plunderingen alsmede uit vrees voor brand in het uit hout bestaande raadhuis, dat bovendien begrensd werd door aangebouwde eveneens houten woningen, bleek in dit geval een misrekening te zijn geweest. Het is duidelijk dat een deel van de stedelijke vóór 1473 bij deze katastrofe verloren is gegaan. Op een aantal charters na, die elders - in de kerktoren en misschien ook wel in het stadhuis - opgeborgen moeten zijn geweest, treffen we dan ook nagenoeg géén stukken van vóór dat jaar aan. De inventarisatie geeft ons overigens hiervan een bevestiging.

    De materiële staat, maar dan in negatieve zin, van het toenmalige stadhuis, dat gelegen heeft "up den marde" zoals voor het eerst te lezen is in een charter van 24 februari 1401 (23), schijnt in 1527 tot een nulpunt te zjin gedaald. Immers op 21 september van dat jaar protesteerde dokter Hendrik Dreis voor de schepenbank tegen "de bouwvalligheit van het gebouw van dye Halle". In zijn schrift gestelde klacht drong hij er bij het stadsbestuur op aan dat het stadhuis "noodzakelijkerwijs opgebouwd moet worden" (24). Het rekest van dokter Dreis heeft voor zover bekend echter geen effekt gesorteerd. er zijn tenminste geen aanwijzingen gevonden die duiden op het aanbrengen van verbeteringen of op nieuwbouw. Integendeel. Het werd nog erger. Op 22 oktober 1542 kwam zelfs het definitieve einde van dit gebouw toen tijdens de Gelderse successieoorlog troepen van keizer Karel V onder bevel van René van Oranje de stad, na een beleg van vier dagen, veroverden en er dusdanig huishielden dat sij die stat altemael slecht hadde gemaeckt ende daer eijn dorp van gemaeckt" (25). Het is welhaast zeker dat bij deze aktie waarbij, zoals bekend, het stadhuis in de as werd gelegd, andermaal archieven een prooi van de vlammen zijn geworden.

    Aan de bouw van een nieuw stadhuis zijn jarenlange onderhandelingen tussen het stadsbestuur en hertog Willem V van Gulik en zijn kanselarij voorafgegaan. na een 9-jarige touwtrekkerij werd men het in 1564 eens over de funktionele bestemming alsmede over de verdeling van de kosten van dit nieuw te stichten gebouw. Uit de gesloten overeenkomst blijkt o.a. dat de traditionele houtbouw in ieder geval vervangen is door steen en dat naast een aantal bestuurs- en rechtszittingslokalen het stadsbestuur de beschikking kreeg over een z.g. "brieffkaemer" voor het opbergen en bewasren van de archieven. Het nieuwe stadhuis, wederom gelegen op de markt, kwam in 1565 gereed (26). Waar de bescheiden in het stadhuisloze tijdperk zijn ondergebracht geweest, zal wel nimmer achterhaald kunnen worden.

    Na ruim 100 jaar, op 2 september 1677, werd ook dit stadhuis tijdens één van de rampdagen voor Sittard, nu door toedoen van Franse troepen, platgebrand. Van de hele stad bleven slechts 68 woningen gespaard (27). Dat ook de "brieffkaemer" en de zich daarin bevindende stukken hun deel kregen, wordt bevestigd door een aantekening van schepen Everhartz, die in 1682 op een vraag antwoordde dat het kapittel van St. Pieter ± 100 bunder land en twee beemden en weiden bezat. Hij kon hierover echter geen nadere inlichtingen verstrekken daar in 1677 met het stadhuis ook "die Transport- und die Ergebungsdbücher" waren verbrand (28). Toch blijkt ook nu weer uit het nog aanwezige archievenbestand dat een aanzienlijk deel op het moment van de brand niet in de "brieffkaemer" geweest kan zijn. Klaarblijkelijk hing men toen nog steeds het spreidingsprincipe aan.

    Overigens was het ergens anders in veiligheid brengen van persoon en goed alsmede het elders onderbrengen van waardepapieren door bestuurders een maatregel, die bij dreigend gevaar regelmatig werd toegepast. Zo is bekend, dat in 1637 - we bevinden ons dan in de dertigjarige oorlog - bij de nadering van en de daarop volgende brandschatting door de keizerlijke troepen onder bevel van baron de Suys het voltallige Sittardse stadsbestuur vluchtte naar Maastricht en Maaseik in het gebied van de prinsbisschop van Luik. Dit voorbeeld werd door het merendeel van de meest gegoede burgers gevolgd (29). Alle aanmaningen en zelfs dreigementen van inbeslagname van hun goederen hier ter stede konden de vluchters niet weerhouden betere tijden af te wachten. Ze bleven waar ze waren. het gehele bestuurlijke leven in de stad, met de daaraan verbonden verplichtingen, werd hierdoor volkomen ontredderd. Op 6 januari 1638 zond baron de Suys pastoor A. Reuter naar Maaseik om de halsstarrige magistratuur te bewegen terug te keren, echter zonder succes. Men bleef volharden zolang de troepen niet waren teruggetrokken. Dit was op 27 juli nog niet het geval. Pas einde 1638 heeft de hoge legerleiding aan deze wens voldaan (30). Het is natuurlijk duidelijk, dat de overplaatsing van de troepen die hier in Sittard en het Sittarder land waren ingekwartierd in het strategische koncept van de legerleiding paste en dat aan dit terugtrekken zeker niet de betekenis van het voldoen aan de eisen van de Sittardse magistratuur moet worden toegekend.

    In 1642 voltrok zich een soortgelijke, of zoals de tekst zegt "ein haufenweise", uittocht bij de verbreiding van het bericht van de komst van de beruchte en gevreesde Hessische legers. En opnieuw dreigde een choas. Daarom richte het stadsbestuur zich in een proklamatie tot de verschrikte bevolking waarin richtlijnen werden gegeven over het elders in veiligheid brengen van kostbare zaken alsmede over de verdediging van de stad. Voorzichtigheidshalve besloot het stadsbestuur ook het archief naar veiliger oorden te brengen. In de desbetreffende passage in de stadsrekening lezen we dienaangaande, dat "...als der Gefahrhalber der Stattarchief und der Armenbriefregistern und Munimenten auf Maeseyck geflougen und zehn soldaten zur convoy mitgenommenund die Kisten un Hause Salden abgeladen..."(31). Salden was lid van de magistratuur van Sittard. De mededeling dat het konvooi door tien soldaten werd geëskorteerd, geeft toch wel een indikatie dat men zekere waarde aan het archievenbestand toekende. Deze tijdelijke onderbrenging in Maaseik heeft het Sittardse archief goed doorstaan. het (geheel) is later in ieder geval weer naar Sittard teruggekeerd.

    Het belang dat het stadsbestuur aan het archief hechtte, proeft men andermaal in 1685 toen wederom stukken hetzji weggevoerd of op een andere manier buiten hun verband waren geraakt. In de stadsrekening wordt op 18 augustus een uitgave genoteerd van de pater Dominikanen te Sittard voor het lezen van 10 h.missen ter ere van de H. Antonius "...opdat de aan de stadt behoorende verlooren papieren verder terecht zouden komen..." (32). Of de Dominikaanse smeekbeden zijn verhoord, blijkt niet uit de stukken.

    Dertig jaar later, direkt na het beëindigen van de Spaanse successieoorlog, was er behoefte aan vervanging of uitbreiding van het opbergmateriaal. Hierbij kan men zich de vraag stellen of de archiefkist dan toch van de vele omzwervingen te lijden heeft gehad of dat tengevolge van de groei van de administratie de hoeveelheid arcief zich zo sterk uitbreidde dat het aanwezige opbergmateriaal niet meer toereikend was. Op 11 januari 1715 wordt in de bijlage van de rekening een kwitantie aangetroffen, waarin Johan Petrus Simons verklaarde "...voor burgemeister Indersittardt weilen eine archive gemuacht umb Stattbrieffschafften darin zu bewahren...". Simons ontving aan arbeidsloon een bedrag van "neun gulden current" (33).

    Naast deze vrijwillige inveiligheidbrenging bij dreigend gevaar, treffen we ook gegevens aan over het opvorderen van archieven en het onder dwang wegvoeren of meenemen van bescheiden (34). Hieruit schuilt ook een van de redenen dat in verschillende binnen- en buitenlandse depots stukken worden aangetroffen die, naar de maatstaven van het herkomstbeginsel, daarin niet thuishoren.

    De Sittardse (en ook andere) archieven zullen het wat betreft het uiteenrukken en verspreiden andermaal in 1794 zwaar te verduren krijgen als gevolg van een nieuwe poging tot veiligstelling alsmede van een administratieve maatregel van de Franse wetgever. Het nieuw in te voeren beginsel van scheiding van de drie bestuurlijke machten, de zuilen die sinds eeuwen het bestuur van een stad schraagden, had noodlottigerwijs tot gevolg, dat de oude stadsarchieven, die archivistisch bezien een organisch gegroeid geheel vormden, gesplitst werden in een administratief en een rechterljik gedeelte. Nagenoeg alle registers en stukken betrekking hebbend op de rechtspraak alsmede die van het notariaat werden eigendom van een ander en nieuw gevormd instituut dat deze taken van het stadsbestuur moest overnemen.

    Overeenkomstig de wet van 9 Vendémiaire an IV (i oktober 1795) dienden deze stukken te worden overgebracht naar de archiefdepots van de departementale hoofdplaatsen (35).

    Voor Sittard was dit echter niet meer mogelijk aangezien het archief van de stad vóór de komst van de Fransen in 1794 uit veiligheidsoverwegingen reeds naar Düsseldorf, de hoofdstad van het hertogdom Gulik, was getransporteerd. Deze maatregel was een uitvloeisel van het schriftelijk overleg tussen de stadsmagistratuur en de hertog van Gulik, zoals de gevoerde korrespondentie ons toont. In een schrijven aan de hertog, gedateerd 12 juli 1794, gaven de meestbeërfden, burgemeesters, schepenen en raadsverwanten als motivatie voor hun overleg "...daar het keizerlijk leger uit de Nederlanden meer en meer grenzen nadert, terwijl Maastricht niet het geringste schanswerk verricht, zal dit leger tot achter den Rijn moeten terugtrekken, zoodat de Fransen wederom onze streken kunnen bezetten (zooals in 1793); zoo eischt ook de voorzichtigheid dat men zich in dit geval tijdig voorbereide om niet verrast te worden. Het gevaar is weliswaar nog niet aanwezig maar het kan, wat God verhoede moge, naderbij komen en zoo plotseling aanwezig zijn dat ons de tijd niet overblijft instructies van Uwe Hoogheid te vragen..."(36). Voor ons onderzoek is daarbij alleen van belang de eerste vraag, te weten: "moeten archieven en archiefkist niet weggevoerd worden en zoo ja, waarnaar toe...". Ofschoon we geen direkt antwoord terugvinden op deze vraag, krijgen we indirekt toch een aanwijzing dat er iets met de archieven is gebeurd. Uit een reaktie van maire Könings op een aansporing tot uitvoering van de wet van 9 Vendémiaire an IV (1 oktober 1795) blijkt "dat de archieven niet meer in het land zijn en men derhalve niets kan afstaan".

    Hij voegt er aan toe, dat de administratie dientengevolge ook "niet kan aansluiten op de voorgaande periode inzake de heffing van belastingen. Men is gedwongen een geheel nieuwe administratie op te bouwen, hetgeen uiteraard vertraging bracht in de inning en afdracht van de belasting". Hoe deze aangelegenheid uiteindelijk is opgelost, zal ons wellicht de inventarisering van het Frans archief van de gemeente Sittard leren.

    Een aantekening van M. Jansen geeft vervolgens aan, dat de Sittardse stukken met toepassing van de wet van 9 Vendémiaire an IV in 1806 vanuit Düsseldorf naar Aken, de hoofdstad van het departement van de roer, zijn overgebracht alwaar ze in het archief van de "Rechtbank van Eersten Aanleg" bewaard werden. In 1874 keerden ze vandaar weer naar Düsseldorf terug (37). Hierbij blijft echter de vraag om welke stukken het gaat? Uitgaande van het aanwezige bestand in Sittard en de in 1872 door Franquinet en in 1878-1880 door Jansen opgemaakte overzichten, moeten we de konklusie trekken, dat hier selchts een deel van het Sittards archievenbezit sprake kan zijn geweest. Het door maire Könings gegeven antwoord over de afwezigheid van de archieven moet dan willens en wetens tot doel hebben gehad de Franse bezetter om de tuin te leiden. Of was hij inderdaad onkundig van het feit dat mogelijk ook bescheiden in Sittard ondergedoken konden zijn? Daar er ggen aanwijzingen bestaan dat het aanwezige bestand van elders terug werd ontvangen en mede gezien de mislukte poging van Jansen om in Düsseldorf verblijvende stukken terug te krijgen (38), moet worden gesteld, dat de thans in Sittard berustende stukken de stad ook toen niet hebben verlaten.

    Tegenover deze feitelijke verliezen voro het gemeentearchief kan echter ook een tijdelijke aanwinst worden geboekt in de vorm van de kerkelijke doop-, trouw- en begraafboeken, die als uitvloeisel van een bepaling van het koncilie van Trente (1545-1563) door de parochiegeestelijkheid moesten worden aangelegd en bjigehouden.

    Eenzelfde gedragslijn was voor de protestantse gemeenten neergelegd in de Gulik-Bergse kerkverordening uit 1672. De invordering van deze registers door de burgerlijke overheid vond zijn grond in de Franse wet van 20 september 1792, die in artikel 2 de overbrenging gelastte naar "la maison commune". Voor het departement van de Roer - waarbij Sittard was ingedeeld - is deze wet van kracht verklaard bij reglement van 12 Floréal an VI (1 mei 1798). De overbrenging geschiedde aanvankelijk naar de hoofdplaatsen van de kantons. via de wet van Pluviôse an VIII (17 februari 1800) die de kantonnale gemeentelijke administratie afschafte en verving door een meer gedecentraliseerd bestuur, kwamen deze registers op de mairies van de verschillende plaatsen, een indeling die over het algemeen overeenkomt met de tegenwoordige gemeenten (39).

    Bij koninklijk besluit van 20 juni 1919, staatsblad 389, werd echter, gezien de vaak onoordeelkundige bewaring, de overbrenging van deze belangrijke registers naar de rijksarchiefbewaarplaatsen in de provincie gelast. Het aanvankelijke verzet tegen het verlies van deze voor de stad waardevolle boeken is door het gemeentebestuur van Sittard eerst per 15 april 1925 gestaakt met het transport naar het rijksarchief te Maastricht (40). Met gebruikmaking van de mogelijkheden die de archiefwet 1962 biedt ten aanzien van inbewaringgeving van deze registers aan die gemeenten die aan het gestelde eisenpakket voldoen, is door het kollege van burgemeester en wethouders inmiddels een aanvrage tot deponering in Sittard bij de gevoegde instantie ingediend waarop goedgunstig is beslist.

    Na 1815 kwam Sittard en het omringende gebied - dat vanaf 1400 tot het hertogdom Gulik heeft behoord - voor het eerst in de geschiedenis bestuurlijk en territoriaal onder Nederlandse vlag. Sindsdien deelde het de lotgevallen van Limburg in het verenigd koninkrijk, de Belgische tijd, als lid van de Duitse bond en uiteindelijk als Nederlandse provincie. De maatregelen op archiefgebied door de Nederlandse regering genomen, golden uiteraard nu ook voor Sittard (41).

  9. Naleving wettelijke bepalingen en huisvesting
  10. Uit het voorgaande moge blijken dat de door het stadsbestuur en de overheid genomen maatregelen ter bescherming en veiligstelling van de archieven in vroeger dagen uitsluitend gericht waren op het juridisch aspekt van de inhoud, nl. het bewijzen van de rechtstitels die men had weten te verkrijgen of die rechtstreeks aan de stad en zjin bewoners waren gegeven. Heel langzaam groeit thans het besef dat archieven ook nog een andere funktie kunnen vervullen, nl. die van bronnen voor de geschiedschrijving. De genomen wettelijke maatregelen dragen dan ook duidelijke beide kenmerken: naast het juridisch bewijs, een streven naar openbaarheid, toegankelijkheid, onderzoek en publikatie. Reeds in 1829 werden bij de ministeriële beschikking van 4 augustus de beheerders van plaatselijke arcieven gemachtigd toegang te verlenen "aan hen bekende en vertrouwde personen, die in het algemeen belang geschiedkundige naspeuringen wensen te doen". Het is duidelijk, dat parallel hieraan regels werden ontwikkeld die een deskundig beheer en een gewaarborgde en veilige opberging beoogden.

    In dit verband is het interessant te onderzoeken hoe de genomen wettelijke bepalingen door het gemeentebestuur van Sittard werden geïnterpreteerd en nageleefd. Aan de hand van de inventarisering zullen we trachten ons hiervan een beeld te vromen. De vraag of Sittard inderdaad archieven bezat, hebben we reeds met onze voorgaande opsomming positief kunnen beantwoorden. Ik durf hier zonder meer te stellen, dat de stad steeds dik in dit soort van papieren heeft gezeten en nog zit. Hiervan leggen overigens de in verleden en heden opgemaakte inventarissen voldoende getuigenis af.

    Naast de landelijke overheid heeft zich ook het provinciaal bestuur met aangelegenheden betreffende waarde, bewaring en inventarisering van archieven bezig gehouden. Herhaalde malen zijn de gemeentebesturen via het Administratief Memoriaal en de Provinciale Bladen hierop geattendeerd of werden dienaangaande nadere richtlijnen gegeven (42). Reeds bij circulaire van 10 november 1829 legde het provinciaal bestuur de gemeenten de verplichting op o.a. een afzonderlijk lokaal voor de bewaring van archieven in te richten, veiligheidsvoorschriften in acht te nemen en een inventaris op te (laten) maken volgens een gegeven schema. Bij circulaire van 17 september 1834 werden de gemeentebesturen nogmaals aangespoord het rondschrijven van 10 november 1829 na te komen, aangezien gebleken was, dat de gedane aanbevelingen niet overal waren opgevolgd. Over de uitkomst van het aantal opgemaakte inventarissen tasten we overigens nog in het duister. Dit geldt voorlopig ook nog voor het gevraagde overzicht van de Sittardse archieven. Hier kan wellicht de inventarisatie van het bestuursarchief over de periode 1794-1930 uitsluitsel geven.

    De aanschrijving van het provinciaal bestuur van 10 maart 1870 (43) daarentegen leidde voor Sittard wel tot een tastbaar resultaat, dat, na een ter plaatse gedaan onderzoek, neergelegd is in een "inventaris" die door G.D. Franquinet, rijksarchivaris in Limburg, in 1872 werd samengesteld (44). In een hieraan toegevoegd afzonderlijk hoofdstukje "Inventaris der oorkonden berustende ten archieve van de gemeente Sittard" geeft hij in regestvorm de beschrijvingen van een 38-tal charters uit de periode 1276-1681.

    In zjin "Voorwoord"zegt hij dat:
    "...het archief der Gemeente Sittard niet vele oorkonden meer bezit. Wij geven hier een inventaris van die perkamenten welke hij nog bij 't Gemeentebestuur bewaard worden. Waar de overige handvesten en privilegiebrieven gebleven zijn is onbekend; hetgeen ten aanzien van eene zoo oude en in de Limburgsche geschiedenis zoo merkwaardige stad wel te betreuren is. Buiten de bescheiden, wier inhoud wij mededeelen, zijn er nog verschillende Raadsnotulenboeken, Gildenregisters, Stads- en Gildenrekeningen en stukken betrekkelijk 't Armbestuur en de Armeninrichtingen. Velen daarvan zullen niet van belang ontbloot zijn voor de lokale geschiedenis. De omstandigheid echter, dat, ten gevolge van 't bouwen van een nieuw stadhuis, men genoodzaakt is geweest de ten vroegere gemeentehuize aanwezige registers en papieren in een eng en bekrompen lokaal der gemeenteschool, 't eenige wat beschikbaar was, over te brengen, heeft mij belet voorshands een onderzoek dier stukken te kunnen doen en de waarde van hun inhoud te beoordelen. Dit zal werk van lateren tijd zijn".

    Een merkwaardig voorwoord, tenminste als men bedenkt, dat een jaar of vier later door de gemeente Sittard officieel de titel van archivaris werd verleend aan de notaris en griffier van het kantongerecht, het raadslid Martin Jansen, die deze funktie uitoefende van 13 juni 1876 tot aan zijn vertrek naar Venlo op 14 februari 1879 (45). Inmiddels was het nieuwe stadhuis waarvan Franquinet in zijn voorwoord spreekt, op 10 november 1874 officieel geopend. "Op voormelden 10 November werden ook de Secretarie en de Raadsvergadering en het Archief naar dit nieuwe gebouw overgebragt" (46). Plotseling bleek er een overvloed aan archiefstukken aanwezig te zijn. Jansen vatte zijn taakomschrijving nauwgezet op en de eerste resultaten van zijn werk lieten dan ook niet lang op zich wachten.

    Reeds in 1878 was het eerste deel van zijn "Inventaris van het oud-archief van Sittard van 1243-1609" gereed. Het werd in druk uitgegeven. In dit deel beschrijft hij, ook weer in regestvorm en chronologisch, 363 nummers, deels charters en deels akten uit cartularia. Voor een verantwoording kunnen we ook hem beter aan het woord laten. In zijn "Voorwoord" zegt hij:
    "Toen voor eenige jaren het vertrouwen onzer medeburgers ons een zetel in de plaatselijke vertegenwoordiging onzer moederstad inruimde, maakte het oud archief, dat tot dusverre in bekrompen lokalen opeengehoopt lag, onze belangstelling gaande en meenden wij het als een deel van ons mandaat te moeten beschouwen, onze jeugdige krachten ook aan de verbetering van het archiefwezen en daardoor aan de verbreiding der kennis onzer voorvaderlijke geschiedenis dienstbaar te maken. En als weinig tijds daarna het archief naar het pas voltooide raadhuis werd overgebracht, namen wij de taak op ons om in de rangschikking der oude stukken eenige regelmaat en orde te brengen, en om datgene, wat ons voor de gewestelijke en plaatselijke geschiedenis waarde scheen te hebben, op te teekenen, opdat dit tot leiddraad bij de raadpleging van het archief zou kunnen strekken. Alras echter bleek ons, dat eene bloote opsomming der aanwezige bescheiden weinig nut zou hebben en dat slechts door een beredeneerden inventaris het doel bereikt kon worden, dat wij voor oogen hadden, namelijk het aanwijzen van bouwstoffen voor de geschiedenis van Sittard; en toen ons, als bewijs van belangstelling voor de ten behoeve van het archief verrichte werkzaamheden, door den gemeenteraad de titel van archivaris werd toegekend, was het voor ons plicht geworden aan den herhaalden aandrang onzer vrienden gevolg te geven door de uitgave van den door ons samengestelden inventaris, waarvan bij deze het eerste deel het licht ziet.

    De stukken, die wij beschreven hebben, zijn meestal onuitgegeven. Een vijf en twintigtal werd door den provincialen archivaris van Limburg Mr. Franquinet opgenomen in zijn OVERZICHT DER GEMEENTE ARCHIEVEN en enkele andere treft men verspreid in bekende oorkondenboeken aan; de overige waren tot dusverre onopengesneden bladen der geschiedenis van Sittard. Wij vangen onze verzameling aan met het voor deze plaats verreweg belangrijkste stuk, waarbij de eerste stedelijke rechten aan Sittard worden toegekend en eindigen met een schepenbrief van 27 juni 1609, de laatste oorkonde opgemaakt vóór de in bezitneming van Sittard door de paltsgravin Anna van Beieren en den keurvorst Johan Sigismund, markgraaf van Brandenburg. Wij sluiten opzettelijk het eerste gedeelte van onzen arbeid hier af, wijl door den erfopvolgingsstrijd, die na den dood van hertog Johan Willem over het bezit van Gulik, Berg, Kleef en mark ontvlamde, een natuurlijke grens is afgebakend van de geschiedenis dier landen vóór en na hunne feitelijke verdeeling tussen Palts-Nieuwburg en Brandenburg" (47).

    Dan geeft Jansen een verantwoording van zjin beschrijvingswijze, van zijn bevindingen naar kompleetheid en toestand alsmede van zijn opsporingen in Düsseldorf en de aldaar ondernomen pogingen tot teruggave. Over het negatieve resultaat van zijn herenigingsverzoeken is reeds bericht.

    Na de benoeming van Martin Jansen tot notaris in Venlo in 1879 verscheen in 1880 aldaar het tweede deel van de Sittardse archiefinventaris, die de periode 1609-1794 analyseert. Dit deel heeft een indeling in hoofdstukjes en bevat 247 beschrijvingen, het merendeel weer in regestvorm. Het sluit met een opsomming van de aangetroffen stadsrekeningen van 1577-1794, de gasthuis- en armenrekeningen over dezelfde periode en van aangetroffen archieven die de uiterlijke vorm van registers of bundels vertonen vanaf 1547 tot einde 18e eeuw.

    Beide inventarissen zijn aan het begin voorzien van een verantwoording in de vorm van een inleiding en aan het einde sluiten ze met een gekombineerd persoonsnamen-, plaatsnamen- en zakenregister. Over dit tweede deel zegt Jansen dat:
    "...het nu ruim twee jaar geleden is, dat wij het eerste deel van dezen bundel in het licht gaven. Wij bevroedden toen weinig, dat een aanstaand vertrek uit onze vaderstad, gevoegd bij andere omstandigheden van verschillenden aard, ons zou beletten, het vervolg der beschrijving van de bescheiden in het oud archief van Sittard voorhanden, zoo volledig te maken als het ons wenschelijk voorkwam. En dit toch moesten wij ondervinden.
    Daar echter de vroeger door ons gemaakte aanteekeningen, tot grondslag van het nog onvoltooide werk bestemd, te eeniger tijd haar nut konden hebben, besloten wij ze tot een geheel te ordenen en als vervolg op het eerste gedeelte van onzen inventaris uit te geven..." (48).

    Vervolgens spreekt hij de hoop uit dat er iemand na hem zal komen, die "lust en tijd hebbe, om de aangevangen classificatie van het oud archief van Sittard ten einde te brengen en daarin aanleiding vinde, datgene uit te werken wat wij moesten generaliseren en aan te vullen wat aan onze beschrijving ontbreekt". Hij betreurt dat hij zijn voornemen, zoals aangekondigd in zijn eerste deel, een overzicht te geven van de te Düsseldorf aanwezige Sittardse stukken niet ten uitvoer kan leggen in verband met de gewijzigde omstandigheden.

    Ofschoon beide delen naar de begrippen van die tijd een uitstekend inzicht geven in het akten- en chartermateriaal, blijft echter een overzicht van de aanwezige stukken voor ons verborgen. Deze groep wordt afgedaan met algemene en meestal nietszeggende beschrijvingen zoals b.v. "Allerhande bescheiden, hoofdzakelijk uit de achttiende eeuw, over door de stad geheven verbruiksbelastingen; minuten en concepten".

    Toch is de uitgave voor de Sittardse geschiedschrijving nog steeds een rijke bron van informatie. We kunnen er grote waardering voor hebben. Jansen vermeldt zelfs archiefstukken waarnaar we momenteel tevergeefs zullen zoeken. Afgezien van enkele dateringen zjin zjin beschrijvingen, zoals de praktijk leert, betrouwbaar. En desondanks moet worden opgemerkt, dat de inventaris, gemeten naar huidige inzichten, archieftechnisch niet aan de eisen voldoet. Hij beperkt zich overwegend tot een regest of korte inhoud van de charters en akten, zonder aandacht te besteden aan de herkomst. Hierdoor formeert hij een uitsluitend chronologische lijst die geen enkel oog heeft voor het fonds waaruit het stuk afkomstig is. Hij maakt er, om het maar eens culinair uit te drukken, een stamppot van die overigens het predikaat uitstekend mag voeren. Deze bemerking moet beslist niet als verwijt worden opgevat daar immers het archivistische begrip van herkomstbeginsel in die dagen nog niet die scherpe omlijning van heden ten dage kende en Jansen derhalve niet dienovereenkomstig kon handelen. Ondanks dit blijft het de grote verdienste van Jansen dat hij de belangrijkheid van het Sittardse archief inzag en dit ook propageerde, aan anderen meedeelde en maatregelen voor behoud en konservering nam. Hij wilde en wist ook iets te doen met deze rijkdom aan inhoud, waardoor hij het zich gestelde doel, nl. "de vooruitgang in de historiografie van zijn stad" op een niet te miskennen manier bevorderde. Er zijn dan ook niet minder dan 40 bijdragen, alle teruggaande op de door hem beschreven archiefbronnen, van zijn hand verschenen (49).

    Na het vertrek van Jansen in 1879 viel er een diepe stilte over het Sittards archief. Onder zijn opvolgers-beheerders (of hoe moeten we hen betitelen) - overigens een toentertijd onbezoldigde erebaan, die desondanks zonder onderbreking was bezet - vernemen we van "een voorgang van de inventarisatie" of van andere bedrijvigheden op dit gebied niets meer. de archieven bleven in de kast en de inspiratie voor het schrijven van historische bijdragen daalde - zeker de eerste decennia - tot een nulpunt.

    Als opvolgers van M. Jansen troffen we aan mr. P.B.H.M. Swart, kantonrechter, van 1880-1888; A. Arnoldts, ambtenaar van de burgerlijke stand, raadslid en wethouder, van 1888-1902 en C. Jansen, klerk ter gemeentesekretarie en vanaf 1905 gemeentesekretaris, van 1902-1915 (50). De door het provinciaal bestuur van Limburg periodiek gestelde vragen over huisvesting van en verantwoordelijk persoon voor het archief worden steeds onder toevoeging van de naam van de "beheerder" positief beantwoord.

    In 1915 echter deed zich een eigenaardigheid voor. Ofschoon in de literatuur vermeld staat, dat G. Delhougne als "archivaris" en zelfs als "amateur-archivaris" is aangesteld, 1914-1941 (51), berichtte het gemeentebestuur op de gebruikelijke periodieke vraag aan gedeputeerde staten, dat de verantwoording berustte bij "J.M. van de Venne" adjunct-commies bij het Rijksarchief in Limburg".
    Er werd nog aan toegevoegd, dat hem tevens opdracht was gegeven "een nieuwen inventaris samen te stellen" (52). In 1916 stelden burgemeester en wethouders dat "sinds het ontslag van secretaris Jansen nog niet voorzien is in de vacature van archivaris. Thans is de heer van de Venne met het bijwerken van het archief bezig. Wanneer dit afgerond is, wordt een nieuwe archivaris benoemd" (53). Een gelijkluidend antwoord werd gedurende de jaren 1917-1919 gegeven (54).

    In 1920 formuleerden burgemeester en wethouders hun antwoord met te stellen dat "de betrekking van archivaris vacant is. De werkzaamheden voor een nieuwe klapper zijn opgedragen aan de heer van de Venne". Ze voegden toe, dat "thans een nieuwe kluis gebouwd wordt. Zoodra alles gereed is wordt de nieuwe titularis benoemd" (55). Na het in druk uitgeven van de inventaris (1920) luidde het antwoord: "het beheer van het archief wordt nog steeds door den gemeente-secretaris waargenomen als waarnemend-archivaris" (56). In 1938 deelde men tenslotte mee, dat "Sittard niet beschikt over een archivaris zoals bedoeld in artikel 15 van de Archiefwet 1918; wel is met ingang van 1 augustus 1938 een ambtenaar belast met de ordening en beschrijving der Sittardse archieven in den persoon van J.L. Offermans" (57).

    De inventaris, door J.M. van de Venne in 1916 voltooid, is in 1920 (58) in druk uitgegeven. Uit alles blijkt, dat op de een of andere manier kortsluiting is ontstaan tussen het gemeentebestuur en de auteur. De uitvoering draagt hier dan ook alle kenmerken van: de tekst is ongekontroleerd, ongekorrigeerd en ze wemelt van drukfouten en verkeerd gelezen begrippen. Helaas is de toedracht niet meer exact uit de aanwezige stukken te herleiden. Voor zover kan worden achterhaald stamde het idee om het archief te inventariseren uit een gesprek van burgemeester A.H. Gijzels (1904-1926) met de toenmalige rijksarchivaris A.J.A. Flament. Op 8 februari 1916 kreeg de rijksarchivaris het verzoek "zonder eenige verplichting de heer J.M. van de Venne, ambtenaar bij het Rijksarchief, naar Sittard te zenden om een onderzoek te laten instellen naar de toestand van het oud-archief en om te bezien wat gedaan moet worden en hoeveel tijd daarmee gemoeid is". Het onderzoek van Van de Venne leidde tot een overeenkomst. De gemeenteraad stelde een bedrag van f 250,- beschikbaar (59) waardoor Van de Venne zijn inventarisatiewerkzaamheden op "maandag 20 maart 1916" kon beginnen (60).

    Aanvankelijk scheen het werk succesvol te verlopen. Reeds in februari 1917 werden offertes gevraagd bij verschillende drukkerijen voor het in druk uitgeven van de inventaris. Van de Venne was inmiddels onder de wapenen geroepen en verbleef dientengevolge in Oisterwijk. Vanuit deze plaats voerde hij de verdere korrespondentie met het gemeentebestuur die op 14 juni 1917 voorlopig afgebroken werd met de mededeling dat burgemeester Gijzels dat "met het oog op de duurte van het papier enz. de druk van de inventaris is uitgesteld". Bij die gelegenheid verzocht hij Van de Venne "de geschreven minuut ter bewaring naar Sittard te zenden".

    Tegen het einde van de oorlog in 1918 pakte Van de Venne de afgebroken draad weer op en informeerde naar het vervolg in de gang van zaken. Op 28 november 1919 droeg het kollege van burgemeester en wethouders Van de Venne op alsnog prijsopgave te vragen bij de drukkerij Mercurius in Sittard, die 6 december werd ontvangen. Diezelfde dag nog deelde het gemeentebestuur Van de Venne mee, dat besloten was het drukken van de inventaris uit te besteden aan Mercurius drukkerij te Sittard voor de prijs van f 515,- voor 100 exemplaren. Het kollege deed deze mededeling vergezeld gaan van een verzoek om eventuele aanvullingen voor de inventaris "thans hierin te verwerken" (62).

    Hierna stokte de korrespondentie. De handgeschreven koncept-inventaris werd buiten medeweten van Van de Venne op een of andere wijze doorgespeeld naar de drukker. In een reaktie, gedateerd 8 oktober 1920, sprak Van de Venne dan ook zijn verontwaardiging en verwondering uit over het buiten hem om uitgeven van zijn werkstuk. Hij protesteerde uitdrukkelijk tegen de gang van zaken. In zijn argumentering stelde hij dat "1) het van de drukfouten wemelt die vaak zeer storend zijn; 2) de inleiding alsmede de index op persoons- en plaatsnamen ontbreekt en 3) bij de druk geen rekening gehouden is met de eigenlijke tekst en de noten hetgeen tot uitdrukking had moeten kome

    Van de Venne verzocht derhalve de verdere verspreiding stop te zetten, een nieuwe omslag te laten maken en een inleiding en indices toe te voegen waardoor "nog veel goed gemaakt kan worden". Hij drong er verder op aan "te voorkomen dat zijn goede naam door het slijk gehaald wordt, alhoewel de drukfouten blijven en dit alles op het conto van de auteur komt" (63). Omdat het gemeentebestuur niet aan zijn verzoek heeft (kunnen voldoen) voldaan, distantieerde Van de Venne zich officieel van deze uitgave door het doen publiceren van een verklaring van gelijke strekking in het Nederlandsch Archievenblad, het orgaan van de vereniging van archivarissen in Nederland (64).

    Ondanks de misgrepen in de uitvoering, betekent dit werkstuk in vergelijking met de inventarissen van Franquinet en Jansen vaktechnisch toch wel een grote verbetering. Niet alleen hanteert Van de Venne een rubriekenindeling, hij tracht hierin ook het respect-des-fonds stringent toe te passen. Van de beschreven charters is een regestenlijst toegevoegd. Het is duidelijk, dat een betere koördinatie en samenwerking een handzamer en betrouwbaarder werkstuk had kunnen opleveren.

    Per 1 augustus 1938 volgde dan de aanstelling van J.L. Offermans (+ 28 janauri 1972) tot ambtenaar ter gemeentesekretarie met de opdracht "de ordening en beschrijving van het oud-archief" ter hand te nemen. Volgens de bepalingen van de archiefwet 1918 voldeed hij aan de daarin gestelde eisen van vakbekwaamheid. Een officiële aanstelling als gemeentearchivaris en een verheffing van het archivariaat tot zelfstandige tak van dienst heeft hij echter nimmer kunnen bewerkstelligen. Dit geschiedde met ingang van 1 januari 1975 toen de gemeenteraad van Sittard in zijn vergadering van 19 december 1974 een gemeentelijke archiefverordening vaststelde, een aanwijzing deed van een ruimte als centrale gemeentelijke archiefbewaarplaats, alsmede een gemeentearchivaris benoemde (65).

    De dertiger jaren van deze eeuw, de tweede wereldoorlog en de naoorlogse periode waren er mede debet aan dat het Sittardse archiefwezen gedurende deze tijd de wind niet in de zeilen kreeg. Naast de moeilijke tijdsverschijnselen traden er problem op in algemene zin terwijl de huisvesting steeds problematischer werd. De groei van de bevolking, de zorg voor wederopbouw en herstel van de ekonomie genieten binnen de budgettaire beperkingen van een moeilijke tijd nu eenmaal voorrang boven de in feite alleen maar geldvragende kultuur en wetenschap. Het in 1874 gebouwde raadhuis aan de Markt, waarin in 1924 de brandvrije bergplaats in de benedenverdieping op advies van de provinciale inspekteur voor de archieven wegens ruimtegebrek werd uitgebreid met het ernaast gelegen vertrek (66), kon op de duur aan het oud-archief geen plaats meer bieden. De bouw van een nieuw archiefdepot beperkte zich slechts tot het maken van plannen op de tekentafel. In het begrootte bedrag van f 1.260,- was het plaatsen van een stalen kluisdeur van 900,- begrepen (67). Na een aantal interne verplaatsingen kwam het archief dan uiteindelijk terecht op de zolder van een bijbouw van het raadhuis.

    De verkoop van het stadhuis aan de Markt in 1964 bracht het archief naar ruimten in het voormalige Dominikanenklooster aan de Oude Markt, waarmee het terugkeerde in de huisvesting waar het na de konfiskatie door het Franse bewind in 1797 van 1802 tot 1852 reeds onderdak vond (68).

    In 1969 volgde dan de verhuizing naar de zijkapel van het bisschoppelijk college aan de Walstraat. Voor de veilige bewaring van het oudste deel van het archief (1242-1798) werd daarnaast een kelderkluis van de toenmalige Amsterdamse bank aan het hoekpunt Parklaan-Engelenkampstraat gehuurd. De aldaar ondergebrachte stukken zijn op 14 maart 1972 weer met de bescheiden in het bisschoppelijk college herenigd (69).

    Op 30 augustus 1974 werd dan tenslotte het nieuwe stadskantoor aan de Baenjestraat officieel geopend. In dit gebouw is een ruime archiefbewaarplaats geprojekteerd en ingericht die aan de vigerende rijksvoorschriften overeenkomstig de archiefwet 1962 voldoet en derhalve ook de vereiste goedkeuringen heeft verkregen (70).

  11. Verantwoording
  12. De vele verhuizingen, vooral in de laatste decennia, zijn vanzelfsprekend de bestaande orde niet ten goede gekomen. We weten allen maar al te goed, dat bij omhuizing dingen verloren gaan en verspreid raken. De voorheen gebezigde opbergmethode in portefeuille droeg uiteraard hiertoe bij. Een plaatsing in archiefdozen zou het uiteenvallen van bundels in lintmappen zeker hebben beperkt. In zo'n geval zorgen de verhuizers dan wel voor een "eigen orde", die bestaat in het blindelings bijeenrapen van de stukken en het verspreiden daarvan over de lege portefeuilles.
    Overigens nodigde de uitstekende outillage in het nieuwe stadskantoor bovendien uit tot een aanpassing op het vlak van de materiële verzorging.

    Daarnaast had een voorlopige rekonstruktie van de inventaris van Van de Venne in 1973-1974 reeds aan het licht gebracht, dat een aantal stukken ontbrak en dat andere groepen waren toegevoegd en niet geadministreerd. Bij nagenoeg alle inventarisnummers, die uit losse stukken bestonden, was de chronologische volgorde zoek, terwijl voorts nogal wat stukken werden aangetroffen die beslist niet in het fonds van het bestuursarchief over de te inventariseren periode thuishoorden.

    Bij nadere beschouwing van de inhoud van de inventarisnummers kwamen we al spoedig tot de ontdekking dat diverse bundels duidelijk onvoldoende waren gespecificeerd en uitgespeurd. Dit laatste kan het best geïllustreerd worden aan de hand van het aantal beschrijvingen dat bij Van de Venne ruim 600 en bij herinventarisatie meer dan het dubbele bedraagt.

    Ieder inventarisnummer is thans van een omslag en een indikatie voorzien. Het geheel is op enkele buitenmatige registers na geplaatst in archiefdozen, die een duidelijk leesbaar etiket dragen. De charters - aanvankelijk gevouwen in enveloppen en opeengepakt in kartonnen dozen - worden liggend en opengevouwen in speciaal daartoe vervaardigde platte ladenkasten bewaard.

    Samenvattend zouden we tot slot mogen stellen, dat na eeuwenlange zorgvuldige bewaring en konservering - uiteraard vergezeld van vele van buitenaf komende ups en downs - er vooral na 1945 - als gevolg van de naweeën van de tweede wereldoorlog en de vele huisvestingsproblemen - een zekere neergang valt waar te nemen, die momenteel - dank zij de zich in positieve zin wijzigende inzichten - weer definitief is overwonnen.

    Gaarne spreken wij hierbij dan ook de hoop uit, dat zich de huidige situatie bestendigt en zo mogelijk verbetert en dat de thans ingestelde gemeentelijke archiefdienst niet alleen op het vakgebied, doch ook op het terrein van de historie van stad en streek die plaats gaat innemen, die haar krachtens de inhoud van het rijke archief zonder meer toekomt. Moge deze inventaris daartoe een bijdrage leveren.

    Gemeentelijke Archiefdienst Sittard
    Sittard,1978
    N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels

  13. Noten
  14. 1. Zie hiervoor de door W. Sangers en A.H. Simonis gegeven literatuuropgave in het boek Sittard historie en gestalte, Sittard 1971, 542-560 alsmede de onder auspiciën van de V.V.V.-Sittard uitgegeven reeks van werkjes na 1972.

    2. o.a. J.J.M. Timmers, Sittardse oude monumenten, in: Sittard historie en gestalte, Sittard 1971, 374; A.H. Simonis, Jacob Kritzraedt te Sittard en de Contra-Reformatie, in: Album dr. M. Bussels, Hasselt 1967, 511-515; J.L. Offermans en A.H. Simonis, Het Kritzraedthuis. Een waardig accent in het Sittardse stadsbeeld en een stijlvol pronkjuweel van Maaslandse Renaissance, Sittard 1964, 12-16; J.S. Kentgens, Het land van Sittard. Pater Jacob KritzraedtS.J., in: De Maasbode 21augustus 1936, avondblad; J. Grein, Eine Heimataustellung in Sittard. Was das Geilenkircher Land interessiert, in: Rechts und Links der Wurm 12 augustus 1936; J.S. Kentgens, Pater Jakobus Kritzraedt S.J., De kroniekschrijver van het land van Sittard, in: Limburger Koerier 8 augustus 1936; L. van Miert, De Sittardse Jezuïtenstatie 1636-1646, in: Publications LVII (1921), 115-127 met bijlagen.

    3. Kl. Fink, Die ehemalige Stadt Gangelt unter Heinsberg, Brabant und Jülich, Geilenkirchen 1975, 4-5; J. Belonje, De leenkamer van Millen, in: Limburgse Leeuw V (mei-juni 1957), 90; W. Bax, Het protestantisme in het bisdom Luik en vooral te Maastricht, 1557-1612, deel II; 's-Gravenhage 1941, 364; G. Rauschen, Das Stadtbuch und die Chronik von Gangelt, in: Zeitschrift des Aachener Geschichtsvereins XIII (1891), 181-190.

    4. Een overzicht van zijn gehele oeuvre geeft J. Habets, Jacobus Kritzraedt, in: Publications XXVIII (1891), 410-411.Zie ook: archief nederlandse provincie paters Jezuïten Nijmegen, doos 147 C 29 g: statie S.J. Sittard.

    5. Kurze Chronik von Sittard von 900 bis 1755, erschienen im Almanach von Augustin Dunckel für das Jahr 1823.

    6. Pieter Ecrevisse, Nieuwe Sittardsche Almanak tot nut en vermaak, voor 1837,Sittard 1836. Chr. Mertz, Wetenschap en Kunst, in: Sittard de ingangspoort van Neerlands Mijngebied in het schoone Limburg, Sittard (1924), 201.

    7. Kurze Chronik von Sittard von 900 bis 1755, erschienen im Almanak von Augustin Dunckel für das Jahr 1823, fortgesetzt nach desselben Manuscripten und anderen Quellen sammt drei Anhängen, von 1857 bis in 1891, von B.A. Pothast; Gedruckt bei G. Tholen, in Sittard, 1891. Deze "Chronik" werd in 1975 door de V.V.V.-Sittard heruitgegeven.

    8. Chr. Quix, Geschichte der ehemalige Reiche-Abtei Burtscheid, von ihrer Gründung im 7ten Jahrhundert bis 1400. Nebst Urgeschichte der Stadt Aachen, des Fleckens Stolberg, des Städtchens Gangelt und einer Übersicht der Länder zwischen Ruhr und Maas bis auf Karl den Grossen, Aachen 1834.

    9. J. Russell, Kronijk of geschiedkundige beschrijving der stad en voormalige heerlijkheid Sittard, Maastricht 1862. Herdrukt door de Europese bibliotheek te Zaltbommel 1974.

    10. M. Jansen, Inventaris van het oud-archief der gemeente Sittard, I: 1243-1609, Sittard 1878; II: 1609-1794, Roermond 1880.

    11. Een eigentijds "In Memoriam" waarin aandacht wordt geschonken aan zijn betekenis als Limburgs geschiedschrijver. zie: De Maasgouw 3 (1881), 497-498. Een opsomming van een deel van zjin artikelen treft U aan in de bibliografie van de uitgave Sittard historie en gestalte, Sittard 1971, 548-549.

    12. Ook hier wordt voor een nadere specifikatie verwezen naar de in de voetnoot 11 aangehaalde bibliografie, 542-560.

    13. D. Otten, Schreibtraditionen und Schreibschichten in Sittard im Zeitraum von 1450-1609. Proefschrift rijksuniversiteit Utrecht 1977. Uitgegeven in de serie: Rheinisches Archiv, bd. 98, Bonn 1977.

    14. Voor een nadere specifikatie zie de Jaarverslagen van de gemeentelijke archiefdienst Sittard 1975-1977, hoofdstukje VII: Gebruikmaking en Voorlichting, sub

    15. Regesten en inventaris der archivalia van collegiën, ambtenaren, heeren en heerlijkheden, kapittele en kloosters in Limburg, zich bevindend in het "Kon. Preuss. Staatsarchiv" te Düsseldorf. Overdruk uit: Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven XXVII (1904), 545-599. Verslagen omtrent 's Rijksoude archieven, 1926, II, 551.

    16. J.A.K. Haas, Inventaris van het archief van het Kapittel van Sint Pieter te Sittard, Maastricht 1970.

    17. Sinds 1957 worden overzichtslijsten in druk uitgegeven onder de titel: Das Staatsarchiv Düsseldorf und seine Bestände. Inmiddels zijn verschenen de delen:
    I: Landes- und Gerichtsarchive von Jülich-Berg, Kleve-Mark, Moers und Geldern, Siegburg 1957;
    II: Kurköln (Landesarchiv und Gerichte). Herrschaften Niederrheinisch-estfälischer Kreis, Siegburg 1970;
    IV: Stifts- und Klosterarchive, Siegburg 1964;
    V: Archive des Nichtstaatlichen Bereichs und Handschriften, Siegburg 1972;
    VIII: Die Lehnregister des Herzogtums Kleve, Siegburg 1974.

    18. G.W.A. Panhuysen, Overzicht van de inhoud van het Rijksarchief in Limburg te Maastricht. Overdruk uit Limburgs Verleden II, Maastricht 1967. De Rijksarchieven in Nederland II, 's-Gravenhage 1973, 584-635.

    19. W.J. Formsma en F.C.J. Ketelaar, Gids voor de Nederlandse Archieven. 2e Herziene druk, Bussum 1975, 51.

    20. Inventarisnummers 1, 32, 34-37, 39-43, 46, 48-51, 53-55.

    21. o.a. A.E.L. Jonkergouw, Sittard Gulikse stad (van 1400-1801). Uitgave V.V.V.-Sittard, Sittard 1977, 30 en 32; A.E.L. Jonkergouw, Sittard vestingstad. Uitgave V.V.V.-Sittard, Sittard 1975, 58; Dunckel-Pothast, o.c., 10; J. Russel, o.c., 24-25.

    22. Deze tekst werd mij welwillend ter beschikking gesteld door de heer A.E.L. Jonkergouw te Sittard, die deze aantrof in de nalatenschap van G. Delhougne. Volgens aantekening moet het origineel zich in het archief van het ambt Born/Sittard bevinden (rijksarchief Maastricht). Helaas is er geen gelegenheid geweest deze tekst te kontroleren en na te gaan of van dit gebeuren nog meerdere rapporten zijn opgemaakt. Bedoeld archief is nog niet geordend en beschreven.

    23. Inventarisnummer 40; regest nummer 7.

    24. M. Jansen, Inventaris I, 146, nummer 258.

    25. A.E.L. Jonkergouw, o.c. Gulikse stad, 47; A.E.L. Jonkergouw, o.c. Vestingstad, 60; N.G.H.M. Eussen, De Stadhuizen van Sittard, in: uitgave gemeentebestuur b.g.v. de officiële opening van het stadskantoor op 30 augustus 1974 onder de titel van: "Van Gewandthuys tot Stadskantoor", Sittard 1974; A.H. Simonis: Het Gewandhuys, in: Sittard historie en gestalte, 40; Dunckel-Pothast, o.c., 11.

    26. Inventarisnummers 731, 732 en 735. Wederopbouw toren in 1712; inventarisnummer 738.

    27. Inventarisnummer 936. Overigens zijn deze gegevens verwerkt in iedere bijdrage over Sittard waarin deze periode ter sprake komt.

    28. Inventarisnummer 646.

    29. Inventarisnummer 512. H.H.E. Wouters, Het Limburgs Maasdal gedurende de Tachtigjarige- en de Dertigjarige Oorlog, met inleiding en vervolg 1543-1663, in: Limburgs Verleden II, Maastricht 1967, 235; Th.G. Delhougne en A. Munsters, Aanteekeningen over Sittard tijdens den 30-jarigen oorlog, in: De Maasgouw 60 (1946), 57; A.E.L. Jonkergouw, o.c. Gulikse stad, 100.

    30. Inventarisnummer 513. Verder de onder voetnoot (29) aangegeven literatuur.

    31. Inventarisnummer 515.

    32. Inventarisnummer 522.

    33. Inventarisnummer 544.

    34. o.a. L. van Hommerich, Het archiefwezen van Heerlen in het verleden, in: Het Land van Herle XXIV (1974), 45; H. Hardenberg, Inventaris der archieven van het Arrondissement Maastricht en van het Departement van de Nedermaas (1794-1814)m 's-Gravenhage 1946, CI.

    35. Zie voetnoot (34).

    36. A.E.L. Jonkergouw, o.c. Gulikse Stad. 187; J.O. (Offermans), Uit Sittards Verleden. Sittard in de Franse Tijd. Voorspel, in: De Speurder 21 mei 1948; M. Jansen, o.c. Inventaris I, voorwoord.

    37. M. Jansen, o.c. Inventaris I, voorwoord.

    38. M. Jansen, o.c. Inventaris I, voorwoord.

    39. J.M. van de Venne, Beschrijving van de Doop-, Trouw- en Begraafboeken in de provincie Limburg, dagtekenende van vóór de invoering van de Burgerlijke Stand, 's-Gravenhage 1953, 4-5, 10-11.

    40. Over dit onderwerp gevoerde korrespondentie, 1919-1925; Gemeentearchief Sittard.

    41. Voor bredere informatie aangaande de Nederlandse archiefwetgeving zie o.a. W.J. Formsma en F.C.J. Ketelaar, o.c., 33-39; B. Woelderink, De geschiedenis van het archiefwezen in Nederland in hoofdlijnen, in: Verslagen en bijdragen rijksarchiefschool 1972/73, 1973/74, Utrecht 1975, 61-90; F.C.J. Ketelaar en J.D.Chr. de Vries, Hoofdzaken van de Archiefwetgeving. Syllabi rijksarchiefschool, 's-Gravenhage 1974, derde druk, 3-4.

    42. Zo o.a. bij resolutie van 22-9-1820 en bij circulaires van 21-7-1827, 29-8-1829, 10-11-1829, 20-8-1832, 17-9-1834 en 2-11-1837, afgedrukt in het Administratief Memoriaal der Provincie Limburg; bij de circulaire van 10-7-1851 in het Provinciaal Blad voor het Hertogdom Limburg en bij de circulaires van 8-2-1870, 10-3-1870, 15-10-1874, 17-1-1879, 24-11-1882, 17-4-1883, 22-3-1888 en 20-12-1888, opgenomen in het Provinciaal Blad van Limburg alsmede de Provinciale Bladen nr. 17 van 1909 en 100 van 1922.

    43. Provinciaal Blad Limburg nr. 30 van 1870.

    44. G.D. Franquinet, Overzicht der Gemeente-Archieven en beredeneerde inventaris der oorkonden en bescheiden van de gemeenten Sittard en Venloo, uitgegeven op last van Gedeputeerde Staten, Maastricht 1872.

    45. Voor nadere bijzonderheden over deze persoon zie: Sittard historie en gestalte, 466.

    46. Chronykje van het Hertogdom Limburg secert MDCCCXXX, in: De Maasgouw 96 (1977), 114; N.G.H.M. Eussen, o.c. Stadhuizen; A.H. Simonis, o.c. Sittard historie en gestalte, 48.

    47. M. Jansen, o.c. Inventaris I, voorwoord.

    48. M. Jansen, o.c. Inventaris II, voorwoord.

    49. Zie voetnoot (11).

    50. Korrespondentie en interne dokumentatie gemeentelijke archiefdienst Sittard. Voor ontslagaanvrage van C. Jansen als gemeentearchivaris zie notulen Burgemeester en Wethouders Sittard van 8 oktober 1915.

    51.o.a. Sittard historie en gestalte, 454; A.E.L. Jonkergouw noemt in zijn uitgave Sittardse oudste verleden, 4000 v. - 1400 n. Chr., Sittard 1976, op bladzijde 2 Delhougne zelfs "amateur-archivaris". Het lijkt een vreemde konstruktie voor een persoon die geen aanstelling had bij de gemeente om als "amateur" namens het gemeentebestuur het beheer over het gemeentelijk archievenbezit te voeren, terwijl het archivariaat daarnaast nader gereglementeerd was in de archiefwet 1918. In onze nasporingen wordt tussen 1914 en 1930 nergens de naam van Delhougne als "archivaris" teruggevonden.

    52. Korrespondentie 1915, gemeentearchief Sittard.

    53. Korrespondentie 1916 - rubriek A 2; archief.

    54. Korrespondentie 1917 - rubriek 4, dossier 622; id. 1918 - rubriek 4, dossier 602.

    55. Korrespondentie 1920 - rubriek 4, dossier 561.

    56. Korrespondentie 1928-1930, rubriek 1/13.

    57. Dossier 2.07.353.22: documentatie, registratuur en archief, 1940-1959.
    <Z
    58. J.M. van de Venne, Inventaris van de op het Gemeentearchief van Sittard bewaarde archieven over de jaren 1243-1798, Sittard (1920).

    59. "Wordt goedgevonden dat aan den Heer Flament voor het in orde maken van het oud-archief f 250,- wordt vergoed". Besluiten gemeenteraad Sittard 14 maart 1916; gemeentearchief Sittard.

    60. Korrespondentie 1916 - rubriek A 2: archief.

    61. Korrespondentie 1917 - rubriek 4, dossier 332.

    62. Korrespondentie 1918 - rubriek 4, dossier 596; id. 1919 - rubriek 4, dossier 755.

    63. Korrespondentie 1920 - rubriek 4, dossier 765.

    64. Nederlandsch Archievenblad. Uitgave van de vereniging van archivarissen in Nederland, jaargang 1921, 87.

    65. Besluiten gemeenteraad Sittard 19 december 1974.

    66. Korrespondentie 1925 - rubriek 4, dossier 10.

    67. Korrespondentie 1929, rubriek 1/13.

    68. Sittard historie en gestalte, 48.

    69. Dossier 2.07.353.22: documentatie, registratuur en archief, 1959-heden.

    70. Goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten van Limburg op het ingediende plan en de beschrijving voor de bouw en de inrichting van een archiefbewaarplaats te Sittard van 19 januari 1976, 1e afdeling, nr. BD 23433; Aanwijzingsbesluit als archiefbewaarplaats in de zin van artikel 23 van het Archiefbesluit 1968 door de minister van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk van 29 maart 1976, nr. MMA/Ar. 184.594 I, gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant van 8 april 1976, nr. 70 en meegedeeld in het Nederlands Archievenblad 1976, 226.

    * De kerkelijke registers zijn inmiddels op 3 juli 1978 in bewaring gegeven aan het gemeentelijk archief.