- Archief en Inventarisatie
- Ontstaan en verbreiding in algemene zin
- Ontwikkeling en bestuur
- Functie
- Gebouw en ligging
- Onderhoud en reparatie van de gebouwen
- Financiën en bedeling
- Episcopale en landsheerlijke invloeden
- Gasthuiskapellen en hun patroonheiligen
- Medische zorg
- Andere instellingen van armenzorg binnen Sittard
- Pest- en leprahuizen
- Het einde van het gasthuis-oude-stijl
- Bijlage I. Lijst van armen- en gasthuismeesters
- Bijlage II. "Uittreksel uit een testament gemaakt door den heer Joh. God. Bongaarts met zijne huisvrouw Catharina in der Sittard in dato den 9den junij 1795
- Bijlage III. Lijst van schenkingen en stichtingen, 14-17E eeuw
- Bijlage IV. Gasthuis-land, 1581
- Bijlage V. Gasthuyslandt van Sittard, 1715
- Bijlage VI. Armenlandt van Sittard, 1715
- Bijlage VII. Lijst van verpachtingen van gasthuis- en armenland, 1615
- Bijlage VIII. Gasthuis- en armencijnzen en -renten
- Bijlage IX. Renten der armen der stadt Sittert ab anno 1601
- Bijlage X. Lijst van afgelegde cijns en erfcijns van gasthuis en armen, 1607
- Bijlage XI. Bedeling in bijzondere gevallen, 1592
- Gasthuis en de Armenzorg Sittard, 1321-1802 (1827), Regioarchief
Sittard-Geleen
- Archief en Inventarisatie
- Ontstaan en verbreiding in algemene zin
- Ontwikkeling en bestuur
- Functie
- Gebouw en ligging
- Onderhoud en reparatie van de gebouwen
- Financiën en bedeling
- Episcopale en landsheerlijke invloeden
- Gasthuiskapellen en hun patroonheiligen
- Medische zorg
- Andere instellingen van armenzorg binnen Sittard
- Pest- en leprahuizen
- Het einde van het gasthuis-oude-stijl
- Bijlage I. Lijst van armen- en gasthuismeesters
- Bijlage II. "Uittreksel uit een testament gemaakt door den heer Joh. God. Bongaarts met zijne huisvrouw Catharina in der Sittard in dato den 9den junij 1795
- Bijlage III. Lijst van schenkingen en stichtingen, 14-17E eeuw
- Bijlage IV. Gasthuis-land, 1581
- Bijlage V. Gasthuyslandt van Sittard, 1715
- Bijlage VI. Armenlandt van Sittard, 1715
- Bijlage VII. Lijst van verpachtingen van gasthuis- en armenland, 1615
- Bijlage VIII. Gasthuis- en armencijnzen en -renten
- Bijlage IX. Renten der armen der stadt Sittert ab anno 1601
- Bijlage X. Lijst van afgelegde cijns en erfcijns van gasthuis en armen, 1607
- Bijlage XI. Bedeling in bijzondere gevallen, 1592
Het blijft onzeker waar het archief van het gasthuis en de armenzorg, 1321-1807 (1827), zich de eeuwen door heeft bevonden. Bij de inventarisatie van het stadsarchief in de jaren 1878-1880 door Martin Jansen
(M. Jansen, I: 1243-1609 Sittard 1878; II: 1609-1794. Roermond 1880. )
werd het fonds aangetroffen samen met de archivalia van de magistratuur ten gemeentehuize van Sittard. Het is toen als eenheid met het archief van het stadsbestuur beschreven. Hieruit is men geneigd te concluderen dat het steeds-en zeker sinds de Franse tijd-samen met e stukken van de stad is bewaard geworden. Het feit dat door de jaren heen kerkelijke leiders en vertegenwoordigers van of soms het gehele stadsbestuur als provisoren optraden en een burgemeester het financiële beheer voerde, lijkt hieraan derhalve niet vreemd.Het is niet uitgesloten dat de samenvoeging een gevolg is geweest van de inmenging van de hertog van Gulik in kerkelijke aangelegenheden en zaken die de weldadigheid ten doel hadden. De decreten van 8 maart 1704, 6 oktober 1714 en 19 januari 1753 regelden namelijk de inrichting van de rekening, de benoeming, de verantwoording en de controle en het toezicht door de hertogelijke ambtenaren
( J.J. Scotti, Sammlung der Gesetze und Verordnungen welche in den ehemaligen Herzogthümer Jülich, Cleve und Berg.... ergangen sind, I. Düsseldorf 1821, nrs. 985, 1134 en 1742.)
: "Generaele die Catholischen Kirchen, Kirchmeistere, Kirchen- und Armen-Mittelen, deren Verwaltung, Berechnung und sonsten betrefend". Vooral het decreet van 1753 geeft in een achttiental artikelen het toekomstige reilen en zeilen van deze instellingen aan.De hertogelijke verordening van 10 september 1744 daarentegen regelde het beheer en de bewaring van de geldswaardige papieren van deze instellingen.
Hierin wordt gesteld: "dass Pastores, Vicarii und sonstige Beneficiati die zu den Anniversarien, Beneficiën, auch Armen-Peculiis gehörige Original-Fundationes, Rhent-Brieffen, Documenta, forth andere kirchliche Literalien in ihren Privat-Häuseren gleichsamb zu ihrem Arbritrio und Dispositionen hinterholten, welche dann bey deren Absterben mehrmahlen zu anderen Händen verkommen-, verbracht- und folgends verlustig gangen, vor einigen auch wohl gar ohn verantwortlichter Weise versetzt-, verpfändet- und mit Nachlassung der aufgeschwollenen Pensionen (umb nur baare Gelder zu empfangen) anderen Debitoribus guittirt rückgeben ohne dass weder von denen Kirchenmeisteren, Curatoribus Ecclesiarum, et Inspectoribus Pauperum hierüber zu Rath gangen, oder bey denen ordentlichen Kirchen- und Armenrechnungs- oder Parochial- und Kirchlicher Conventionen disfalls deliberirt und concludirt worden, die dann zu anderenihren Privat-Angelegenheiten verwendet ...
Als wollen wir, befehlen auch hiemit einmal für all gnädigst und ernstlichst, dass künfftig dergleichen Kirchen-, Armen und Anniversarien-Gelder betreffende Brieffschafften, Renth-Verschreibungen, Obligationes und Recognitiones, alle in Originalibus ad Archivia Ecclesiarum vel Pauperum, wohin dieselbe dann ihrer Natur nach gehörig, und so auch jedes Orths (wann annoch deren keine gemacht syn sollen) an einem so viel möglich vom Brandt onder sonsten sicheren Orth der Kirchen ex Mediis Ecclesiarum vel Pauperum anzuschaffen hinverlegt, darab Pastores vel Beneficiati einen Kirchen- und Armen-Provisoren, nachdeme diese conjunctim oder separatim nach jedes Orths gewohnheit dann administrirt werden, jeder auch einen, und die mehrist beerbte Parochiani auch einen, also ein jeder besondere- doch zu diversen Schlösser gehörige Schlüsselen haben sollen, und wann ein oder anderes Capitale à Debitoribus wieder abgelegt werden sollte, oder auch von Parocho, Beneficiato, Kirchen- und Armen-Meisteren, forth Parochianis der Unsicherheit oder befahrende Insolventz halber die Capitalia zu denuntiiren und auf zu kündigen für nöthig erachten werden, worüber doch bey denen ordentlichen Parochial-Conventionen zuforderist zu deliberiren, und zu concludiren, gleichfals eben wenig den Parochus et Beneficiatis privative und allein, sondern denen Kirchmeisteren, Curatoribus et Inspectoribus (welche allemahl, so viel es thünlich, Possessionati seyn sollen)....
( N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, Het Stadsarchief van Sittard 1243-1794. Inventaris en Regesten. Sittard 1978, 1-inv.nr. 4; GAS.)
In de uit de middeleeuwen stammende archieven van kloosters, begijnhoven, charitatieve instellingen, etc., bevinden zich voornamelijk eigendomsbewijzen en bescheiden waarbij de jaarlijks terugkerende inkomsten en uitgaven in geld of natura geregistreerd zijn. Verdere stukken zoals notulen en correspondentie zijn ofwel nimmer gemaakt ofwel in latere tijden verloren gegaan of vernietigd als "van geen nut meer zijnde". Overigens wordt hier ook niet over gerept in de aangehaalde verordening van 1744.
Bij de inventarisatie van het archief van de magistratuur van Sittard gedurende de jaren 1816-1920 door J.M. van de Venne zijn de bescheiden van gasthuis en armenzorg als afzonderlijk fonds erkend en derhalve niet meer opgenomen in de toen samengestelde inventaris
(J.M. van de Venne, Inventaris van de op het Gemeentearchief van Sittard bewaarde archieven over de jaren 1243-1978. Sittard (1920).)
. Dit "respect des fonds" werd eveneens geëerbiedigd bij de herinventarisatie van het archief van het stadsbestuur in 1978( N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, o.c)
De materiële staat van het thans geïnventariseerde archieffonds is momenteel redelijk te noemen. Er zijn als gevolg van onoordeelkundige bewaring in het verleden enkele stukken door vocht aangetast. Hier zullen derhalve restauratie- en conserveringsmaatregelen genomen moeten worden. De 165 charters, alle in behoorlijke staat, zijn uit hun oorspronkelijk gevouwen berging in enveloppen in archiefdozen overgebracht naar houten ladenkasten en thans open gevouwen en liggend op zuurvrij karton opgeborgen. Wel zouden een aantal zegels een restauratie behoeven. Ieder inventarisnummer is, behoudens de charters van een omslag en een indicatie voorzien. Het geheel is in archiefdozen geplaatst die een goed leesbaar etiket dragen.
Zoals reeds gezegd, heeft het thans beschreven en geïnventariseerd archieffonds naar alle waarschijnlijkheid de lotgevallen van het stadsarchief van Sittard gedeeld
( Deze zijn nader beschreven door N.G.H.M. Eussen in zijn inleiding bij de inventaris van het Stadsarchief (zie voetnoot 3) onder de titel: "Sittardse geschiedschrijving en archiefhistorie".)
. De vele verplaatsingen vooral in de na-oorlogse periode (1964, 1969 en 1974) zijn vanzelfsprekend de bestaande orde niet ten goede gekomen. We weten maar al te goed dat bij iedere verhuizing zaken verloren kunnen gaan en verspreid raken. De voorheen gebezigde opbergmethode in portefeuilles droeg uiteraard hiertoe bij. Een plaatsing in archiefdozen, zoals thans, zou het uiteenvallen van bundels in lintmappen zeker hebben beperkt. In zo'n geval zorgen de op dit gebied "onoordeelkundige" verhuizers wel voor een "eigen orde" die bestaat in het blindelings bij elkaar rapen van de stukken en het naar evenredigheid verspreiden daarvan over de lege portefeuilles.De inventarisatie en toegankelijkmaking van het nu voorliggende archieffonds ging rond 1980 van start. Diverse onderbrekingen als gevolg van drukte en andere noodzakelijke werkzaamheden zoals administratie e.d., studie en voorbereidingen voor de vervroegde uittreding uit de dienst van ondergetekende alsmede personeelswisselingen zijn er oorzaak van geweest dat de voltooiing zo lang op zich heeft laten wachten. Dit geldt meer in concreto voor de "inleiding" die nagenoeg geheel in de VUT-tijd werd geschreven en uitgewerkt. De teksten van de inventarisbeschrijvingen en regesten (van de hand van beide auteurs) zijn door drs. J.M.A. Kreukels geuniformeerd. Hij verzorgde ook de opbouw en indeling van de inventaris en vervaardigde de index op de persoons- en plaatsnamen.
De "inleiding" wordt bewust in uitgebreide vorm gepresenteerd. De aangehaalde oorspronkelijke teksten zijn daarin in cursief schrift weergegeven. Ze doet tevens dienst als "voorstudie" van dit onderwerp voor het in 1993 uit te geven nieuw "historieboek" van Sittard bij gelegenheid van het 750-jarig "bestaan" van de stad. Immers in 1243 werden voor het eerst de stadsrechten op schrift gesteld, een handeling die toen een tweeledig doel had en wel het vastleggen van reeds vroeger verkregen rechten en het hieraan toevoegen van nieuwe priviliegiën. Het gehele pakket werd op dat moment te uitgebreid om te onthouden. Daarenboven moest men bij geschillen kunnen terugvallen op de geschreven en gesanctioneerde bronnen. Een aantal archiefgegevens en/of -teksten met een tweeledig onderwerp of betekenis zijn uit een oogpunt van duidelijkheid en beter begrip op meerdere plaatsen gebezigd c.q. aangehaald. Om de leesbaarheid van de inleiding te bevorderen en niet in een woud van bewijsvoering aan het einde van de inleiding te verzanden, werd het notenapparaat aan het einde van ieder hoofdstuk toegevoegd.
De inventaris sluit in feite met het jaar 1802 toen de goederen van het gasthuis en de armenzorg als gevolg van de Franse wetgeving werden verbeurd verklaard en verkocht. Het armenwezen ging over in handen van de overheid, het Bureau de Bienfaissance of de Weldadigheidsinstelling van de Fransen. De lopende geldleningen en niet afgehandelde stukken, zoals het afhoren van de rekeningen, waren er debet aan dat het archief pas in het jaar 1827 geheel afgesloten kon worden.
( Bij de samenstelling werd voor de algemene gegevens dankbaar gebruik gemaakt van het artikel van H.O. Brans, Hospitäler und Siechenhäuser in Düren und Umgebung bis zum Ende des 18. Jahrhunderts. Dürener Geschichtsblätter. Mitteilungen des Dürener Geschichtsvereins e.V., nr. 73. Düren 1984, 33-68.)
De begrippen "hospitaal"en "ziekenhuis" (Siechenhaus), uit het Latijn in het Nederduits of Middelnederlands vertaald als 'Gasthaus' of 'Gasthuys', zijn heden ten dage min of meer synoniem. De ziekenhuizen vertegenwoordigen dan de instituten ter vaststelling van de diagnose en de therapie van ziekten. Deze zijn als zodanig pas sinds het einde van de 18e eeuw-in Zuid-Limburg overigens nog later en wel einde 19e eeuw/begin 20e eeuw-gesticht en gebouwd. Hospitalen of gasthuizen daarentegen onstonden reeds in de vroege middeleeuwen. We treffen ze dan ook in iedere stad en zelfs in vele landelijke kernen aan.
"De Gasthuisinstelling van Valkenburg evenals die van Gulpen, Heerlen, Rimburg, Brunssum, Sittard, Neer schijnt vervallen te zijn tijdens de inbeslagneming der geestelijke goederen door de Staten der Vereenigde Provincieën. Het Gasthuis van Musschenput (Bemelen) en dat van Schoonborn (Wilre) bestonden reeds voor 1350".
E.G. Slangen, Bijdrage tot de geschiedenis van het Tegenwoordig Hertogdom Limburg, I. Amsterdam/Sittard 1865, 40.
In het oude Landdekenaat Susteren dat, globaal genomen reikte van de Geul bij Meerssen tot de Zwalm boven Roermond en van de Maas in het Westen tot de Roer in het Oosten, vind ik slecht negen hospitalen vermeld waarvan vóór 1400: Beek, Echt, Heerlen, Roermond en Sittard; in 1419 komen daar nog bij Gangelt en Nieuwstadt en pas later Susteren en Stein".
Jos Habets, Geschiedenis van het tegenwoordig bisdom Roermond, I. Roermond 1875, 378, 387. Zie ook G.C.A. Juten, Beneficiënlijsten in de landdekenaten Susteren, Maaseyck en Wassenberg. Publications .. Limbourg 62 (1925), 65. O.R. Redlich, Jülich-Bergische Kirchenpolitik am Ausgange des Mittelalters und in der Reformations Zeit, II: Visitationsprotokolle und Berichte. Erster Teil. Jülich 1533-1589. Bonn 1911. Herdruk Düsseldorf 1986.
Over plaatselijke gasthuizen in de omgeving:
Aken: H.O. Brans, o.c.; Birkesdorf: H.O. Brans, o.c.; Brunssum: W. Moonen,
Brunssum de eeuwen door (Brunssum) 1952, 520-525; Dilsen: J. Daamen, Een armenhuis
te Dilsen. Limburg. Uitgave Federatie Geschied- en Oudheidkundige Kringen van
Limburg te Hasselt, LX (1981), 28-34; Düren: H.O. Brans, o.c., 33-79 met vervolg in
nr. 74 (1985), 17-54. Hierin worden alle Gast- en Leprohuizen besproken die in de
Landkreis Düren gesitueerd waren; Heerlen: L. van Hommerich, Het Gasthuis. Het Land
van Herle 7 (1957), 47-48; Heinsberg: H.O. Brans, o.c.; Hoengen: H.O. Brans, o.c.;
Holzweiler: H.O. Brans, o.c.; Jülich: H.O. Brans, o.c.; Maastricht: J. Notermans, 't
Gasthuis van St.-Servaas te Maastricht, De Maasgouw 49 (1929), 53-54; Nideggen: H.O.
Brans, o.c.; Roermond: E.G. SLANGHEN, Is Robert van Arkel de stichter van het
Gasthuis te Roermond? De Maasgouw 1 (1879), 124; J.B. Sivré, Het gasthuis te
Roermond. De Maasgouw 1 (1879), 132; C.A. Grimbergen-Hansson, Het Karthuizerklooster
te Roermond.Sittard 1977, 21, 24. Doctoraalscriptie Geschiedenis R.K.Universiteit
Nijmegen; Sittard: H. Delhougne, Armenzorg en Weldadigheid in de gemeente Sittard.
Sittard 1925, 4-5; A.H. Simonis, Bijdrage tot de geschiedenis van de Sittardse
kerken van St.-Michiel en St.-Petrus. Sittard 1968, 7-8; Selfkant: H.O. BRANS, o.c.;
Stein: A.J. Munsters, Het Gasthuis te Stein. De Maasgouw 94 (1975), 162-166;
Wassenberg: J. Schmitz, Das St.-Nikolaus-Gasthaus zu Wassenberg. Heimatkalender des
Kreises Heinsberg, 1977, 99-101; Zülpich: H.O. Brans, o.c.
Deze lijst maakt
geen enkele aanspraak op volledigheid.
Ze dienden een veel algemener doel dan dat van het huidige ziekenhuis, ofschoon ze onderling ook weer in de toepassing daarvan aanmerkelijk konden verschillen. Hun gemeenschappelijk karakter lag in eerste aanzet in het opnemen c.q. huisvesten van arme mensen die al dan niet ziek waren. Dit gold evenwel niet voor iedere ziekte. De besmettelijke zieken in het algemeen en de melaats- of lepralijders in het bijzonder werden in afzonderingshuizen ondergebracht, die meestal ver van de bewoonde stad of vlek waren gesitueerd, ergens in het open veld of op de heide.
Natuurlijk is er alle eeuwen door op enigerlei wijze zorg aan hulpbehoevenden besteed. De burgelijke overheid trok zich het lot van oude, misdeelde en zieke mensen wel aan voorzover deze niet door de directe familie of buurt werden verzorgd. Dit geschiedde evenwel uitsluitend met het oog op de orde die er moest zijn. Deze burgerlijke beweegreden is niet dezelfde als de christelijke. Deze laatste hulp steunt op de liefde, die verder gaat dan de rechtvaardigheid en zelfs bij "dwaasheid" kan uitmonden, zoals bijvoorbeeld een Peerke Donners en een abbé Pierre bevestigen. Niet alleen sociale overwegingen, maar veel meer boetedoening voor eigen zonden en die van anderen, naast de troostgaven aan de ongelukkigen uit liefde voor God, door Christus gepredikt, waren de dringende redenen tot het doen van deze werken van barmhartigheid. Juist door de sociale rechten, die de mens van heden verkegen heeft, loopt ons christendom gevaar, want christen zijn moet toch ook betekenen het christendom aanvaarden en dit houdt consequenties in met betrekking tot de relatie onder de mensen
( F.J. van Aalst, De financiering van bejaardenhuizen nu en in de toekomst. Inleiding gehouden tijdens een vergadering te Roermond. (Breda) z.j., 1 (stencil).)
Het was Fabiola
( Fabiola was een Romeinse heilige uit het geslacht der Fabii. Nadat zij van haar eerste man gescheiden was, ging zij een tweede huwelijk aan en werd zij buiten de kerkelijke gemeenschap gestoten. Toen beide echtgenoeten overleden waren, deed zij boete en werd weer in de Kerk opgenomen. In 394 reisde zij naar het H. Land en verbleef daar in het klooster van de H. Pauluste Betlehem waar zij onder de geestelijke leiding van Hieronymus kwam. Na de inval van de Hunnen (395) keerde zij naar Rome terug om zich te wijden aan de beoefening van de naastenliefde. Zij stichtte er een hospitaal. Feestdag 27 december. Grote Winkler Prins, VII. Amsterdam/Brussel 1973, 381.)
, een tot het christendom bekeerde voorname Romeinse vrouw, die in Rome het eerste Gasthuis stichtte. Dit geschiedde eind 4e eeuw. Dit was de eerste georganiseerde uiting van christelijke charitas op het terrein van de armenzorg en ziekenverpleging. Het Fabiolagasthuis kan zowel als voorloper van het ziekenhuis als van het bejaardenoord en het verpleegtehuis worden beschouwd.Ook als er reeds vóórchristelijke hospitaalachtige inrichtingen bestonden, betekent dit toch dat in algemene zin het begrip hospitaal of gasthuis, zoals wij het kennen, een vinding is van het christendom, dat ontsproten is aan een charitatief denken, een waarde die de heidense wereld van de antieken vreemd was
( In dit verband zou als voorbeeld genoemd kunnen worden de Romeinse Valetudinarien, een soort van militair hospitaal.)
. De eerste tastbare structuren ontsonden in het onder Byzantijns bestuur staande gebied waarbij vooral het Xenodochium van Caesarea, gesticht door bisschop Basilios rond 368, als lichtend voorbeeld heeft gediend( A.H. Murken, Geschichte des Hospital- und Krankenhauswesens im Deutschsprachigen Raum. Illustrierte Geschichte der Medizin, 5. Salzburg 1982, 1600)
.Vele eeuwen na de fabiolaanse verzorgingsinrichtingen, die hun navolging in diverse Italiaanse en Franse steden hadden gekregen, ontstonden er Orden, die zich meer en meer toelegden op de praktische beoefening van de geestelijke en lichamelijke werken van barmhartigheid. Zo ontstond het eigenlijke gasthuis, dat in letterlijke zin de naam volledig dekte. Iemand die een eigen haard, hof en huis had daht er niet aan om zich te laten opnemen in een of andere inrichting waar "vreemden" voor hun moesten zorgen. De hem omringende familieleden of buren zouden het als een belediging hebben opgevat als hij zelfs maar de wens te kennen had gegeven om elders verpleegd te willen worden. De gasthuizen waren dan ook slechts voor "vreemden, voor gasten en behoeftigen" bestemd. Ze waren oorspronkelijk verbonden met kloosters, waar arme reizigers en zwervers te slapen werden gelegd, gespijzigd en naar behoefte verpleegd. Het waren meestal zeer primitieve inrichtingen en er werden geen vergoedingen gevraagd voor de verleende diensten
( F.J. van Aalst, o.c., 2.)
.Steunpilaren en dragers van de gasthuizen waren, zeker sinds de 11e en 12e eeuw, de kloosterorden van de Benedictijnen en Cisterciënsers. Immers de regel van de H. Benedictus van Nursia (480-543) schrijft onder hoofdstuk 53 voor: "dat alle gasten, in het bijzonder clerus en pelgrims, opgevangen en opgenomen dienen te worden als waren zij Christus zelf. Hen zal gepaste eer bewezen worden". In hetzelfde hoofdstuk lezen we verder: "dat met en in de armen en pelgrims Christus zelf opgenomen wordt"
( Benedictijns leven. Oosterhout 1934, 171-174; Regel van de H. Benedictus. Uitgave van de Aartsabdij Beuron, 10e editie. Beuron 1965.)
. Daardoor wordt het "hospitalum pauperum" tot een verplichting in de Benedictijnse en Cisterciënser kloosters. In de meeste gevallen lag het in onze optiek bedoelde gasthuis of gastenverblijf direct naast of nabij de kloosterpoort.Het was meestal aan de zorgen van een van de monniken, "de hospitalarius", toevertrouwd. Bij de andere kloosterorden bestond deze plicht van inrichting van een gasthuis niet, hetgeen evenwel niet wil zeggen dat men er niet over beschikte. De Dominicanen bijvoorbeeld legden zich meer toe op de zielzorg. Van de "bedelorden"is het bekend, dat ze maar zelden hospitalen of gasthuizen inrichtten. Wel hadden alle kloosters hun eigen "infirmaria" of ziekenzaal, waarin de zieke ordebroeders of -zusters konden worden verpleegd. Deze waren niet toegankelijk voor de gasten, hetzij armen of pelgrims. Zo ook het Dominicanenklooster van Sittard (zie de bijgevoegde afbeelding van dit klooster).
In navolging hiervan ontwikkelden zich de ridderlijke hospitaalorden zoals o.a. de Johanniters, de Tempeliers en de Duitse Orde. In eerste aanzet vonden zij hun doelstelling tijdens de kruistochten in het H. Land. Het valt niet te betwijfelen dat zij ook bij hun nederzettingen in Europa de "verpleegkunt" beoefenden waarvoor hun volgelingen een opleiding genoten. Dit geschiedt momenteel nog in de Bondsrepubliek Duitsland, waar het Rode Kruis en het E.H.B.O.-werk nog steeds onder toezicht van de Johanniters plaatsvindt
( H.O. Brans, o.c., 37-38.)
.Een zich meer op de gezamenlijke verpleging van zieken toeleggende orde was die van de congregatie van de Elisabetherinnen, in oorsprong zusters Franciscanessen van de Derde Regel of Orde. Als de hospitaalkloosters van deze orde ook nog geen georganiseerde ziekenverzorging met vakkundig verplegend personeel konden nawijzen-in ieder geval niet in die mate die de eisen van onze tijd stellen-alsmede geen regelmatige artsenbewaking, moet men toch van de door hen geleide gasthuizen stellen, dat ze als voorlopers van onze moderne ziekenhuizen aangemerkt kunnen worden
( E. Gatz, Kirche und Krankenpflege im 19. Jahrhundert. München 1971, 48 e.v.)
.Vooral sinds de 12e eeuw zien we een stijgende curve qua aantal gasthuizen. Ze werden nu niet alleen meer door kloosters en stiftskerken c.q. door ambtenaren en bisschoppen in het leven geroepen, maar ook door de wereldlijke overheid en particuliere personen. Dit kon verschillen van keizer tot gegoede burger, van landsheer tot de magistratuur van een stad of rijksstad. Dit verschijnsel valt in geheel Europa waar te nemen, waar vanaf de 11e-12e eeuw de steden en in het bijzonder de rijkssteden in ontwikkeling kwamen en de controle over de gasthuizen binnen hun muren gingen beoefenen.
In eerste aanzet zijn de gasthuizen, zoals reeds gezegd, gasten-huizen of m.a.w. een soort overnachtingsplaats voor reizenden en pelgrims geweest. Ze waren toen over het algemeen, net als de marktplaats, buiten de poorten van de versterkte stad gesitueerd, aangezien er dan nog mensen opgenomen konden worden na het sluiten van de poorten voor de nacht. Later als de stadskernen uitgebreid worden, komen de gasthuizen en de marktplaatsen binnen de muren te liggen
( H. Rottier, Stedelijke structuren. Een inleiding tot de ontwikkeling van de Europese stad. Muiderberg 1980, 104.)
.Het is dan ook begrijpelijk dat de stedelijke overheid de contrle en zelfs in samenwerking met de oorspronkelijke stichter-meestal een kerkelijke instelling-het geheel gaat beheren en bewaken. In dit geval moet maar eens gedacht worden aan de frequent voorkomende besmettelijke ziekten, hetgeen in vroeger dagen vaak een ramp voor de economie en het bevolkingstal betekende.
Een andere mogelijkheid tot controle kon ook geschieden door incorperatie op bestuurlijk niveau of door zelf nieuwe gasthuizen te stichten. In die steden waar burgers tot stichting van een gasthuis overgingen, werd het bestuur, althans voor een deel, opgedragen aan de magistratuur. Overigens was het ook gewoon dat kerkelijke en burgerlijke overheid het gasthuis samen bestuurlijk runden, hetgeen tot uitdrukking komt in de bestuurssamenstelling. Tot deze categorie moet Sittard gerekend worden. "Bi des Gasthuis Reckenschaft sin der Decken und Official" (1533)
( O.R. Redlich, Jülich-Bergische Kirchenpolitik am Ausgange des Mittelalters und in der Reformationszeit. II: Visitationsprotokolle und Berichte. Erster Teil: Jülich 1533-1589. Bonn 1911, 86 (herdruk Düsseldorf 1986).)
.Voor het beheer van de vaak vrij aanzienlijke bezittingen zien we naast de pastoor-meestal de deken van het kapittel-
( J.A.K. Haas, Inventaris van het archief van het Kapittel van Sint Pieter te Sittard. Maastricht 1970, 2, RAL. Er zijn ook uitzonderingen: zo bijvoorbeeld in 1660: A.J. Munsters, De verkiezing der Koordekens te Sittard in de 17e en 18e eeuw. De Maasgouw LXIX (1955), 135.)
van de St.-Petruskerk, twee gasthuis- alsmede twee armenassessoren optreden. Het dagelijks beheer, de financiële verantwoording en de gang van zaken werd in handen gelegd van een gasthuis- respectievelijk armenmeester( Een lijst van aangetroffen gasthuis- en armenmeesters is als bijlage I aan deze inleiding toegevoegd.)
, die aanvankelijk voor de duur van één jaar werden aangesteld. Zij hadden financieel verantwoording af te leggen aan de assessoren.Het kon ook gebeuren, dat een aangezochte gasthuis- of armenmeester het om de een of andere reden niet eens was met zijn voordracht of benoeming of omgekeerd, dat het bestuur de handelwijze van de aangestelde niet kon waarderen. Dit leidde uiteraard tot een conflict. Ofschoon sporadisch komen we soortgelijke gevallen ook in Sittard tegen. Zo in het jaar 1660/61: "Weilen der durch geist- und weltliche Herren Provisoren angeordneter Gasthausmeister Anthon ab Holtumb ohne gebürend Respect und Gehorsambkeit sich lange Zeit gesparret und sulches chrestlich Merck nit hatt annehmen wollen, als haben vorgemelte Herren Provisiores sulchs zu Düsseldorp bey Ihro Durchlaucht unthertänigst geklagt. Und ist per Mandatum Serenissimi daer zu gehallten worden"
( Bijlagen gasthuisrekening 1660/61 Sittard; inv.nr. 400, Gemeentearchief Sittard.)
. Van Holtum wordt derhalve aan zijn benoeming gehouden. .Op 9 maart 1661 legt het ambtsbestuur der hertogelijke beslissing neer in een besluit waarin van Holtum opgevorderd wordt zijn ambt te aanvaarden en uit te oefenen of-en daarmee wijkt men af van het hertogelijk decreet-een bekwaam en kapitaalkrachtig vervanger te leveren: "Nachdem Anthon von Holtumb sich erbiethet nach Anlass Ihrer fürstlichen Durchlauchsten Befelchs von 25. Febrij nechsthin und darauff gestrigen Tags ertheilten Recess dass Gasthaus-meisterambt, wie sich gehührt, entweder selbsten zu verwalten und vor diessmahl zu versehen oder darzu eine bequehme und begütete Persohn, welche vor diesen Gasthausmeister gewesen, zu bedingen. Als wirdt dem jenigen welcher in diesem Jahranfangs obgemeltes Gasthausmeisterambt biss anhero bedient anbefohlen obbesagten Anthonen oder dessen Bedingten abgehabtem Empfang und Ausgab der Armenrhenten gebührende schrifttliche Nachweisung negster Tagen zu geben. Millen den 9. Martij 1661. (w.g.) J.W. Bentinck en Ulner"
( Bijlagen gasthuisrekening 1660/61 Sittard, inv.nr. 400, GAS.)
.Op de vraag wat de uiteindelijke beslissing van Van Holtum is geweest, moet ik het antwoord schuldig blijven, aangezien de rekening van het jaar 1660/61 niet bewaard gebleven is en er ook geen andere gegevens dienaangaande bekend zijn. Toch neem ik aan dat hij het ambt heeft uitgeoefend daar hij de twee opvolgende jaren als gasthuismeester te boek staat
( Zie de lijst van Armen- en Gasthuismeesters onder bijlage I.)
.In het jaar 1634/35 zijn er weer onenigheden. De ingebrachte klachten tegen de gasthuismeester Godart Kamps worden weerlegd en door het schepenbestuur niet ontvankelijk verklaard. Tevens wordt een beoordeling doorgevoerd, met getuigen, van diverse voormalige gasthuismeesters: "Item am 18. Aug, 1635 ist wider die an seithen Hr. Dechanten einkommen Refutation, den newen angeordneten Gasthausmeisteren Goddarten Kamps betreffendt, eine weithleuffige Ablehnung an seithen der Scheffen ausgefertiget, abgeschrieben wie auch ettlige Fragstücken eingestall worden, darüber coram Hatario Sohnss, der Canonicus et Cantor, der Herr Landtdechandt und ettliche Armenmeisters examinirt worden nach verrichter Arbeit und abgehörter Zeugen"
( N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, Het stadsarchief van Sittard, 1243-1794. Inventaris en Regesten. Sittard 1978, 59: Burgemeestersrekening 1634/35; inv.nr. 509, GAS.)
. Bij deze gelegenheid werden 6 quarten wijn verteerd.Ook de aanstelling van de armen- en gasthuismeesters werd met enige plechtigheid verricht: "Item am 15. Junij 1635 als newer Gasthaus- und Armenmeister seindt angestelt worden der Hr Landtdechandt, Cantor Salden, Scholaster, 2 Patres Jesuïten, Cantzler Cloet, Hr Vogt, Douven, Huckelhoven, Otten, Schuisters, Licentiat, Dr Medicus, Everhartz, Kamps, Herman Otten und Stadtdiener bij obgen. Salden verzehrt" voor 22 gulden
( Eussen/Kreukels, o.c., 59: Burgemeestersrekening 1634/35, GAS.)
.Het spreekt natuurlijk voor zich dat de kerk naast de bestuurlijke bemoeienissen ook ingeschakeld werd bij de geestelijke verzorging van de "bewoners" van het gasthuis. Zo regelt zij de kerkelijke diensten in de nagenoeg steeds aanwezige gasthuiskapel alsmede de aanstelling van de bedienaar of bedienaren die daarvoor eveneens een vergoeding ontvingen
( Op 27 maart 1574 vindt er een vergelijk plaats tussen de deken van het kapittel van St.-Petrus en de magistratuur van Sittard omtrent de benoeming van o.a. een rector of schoolmeester aan de Latijnse school aldaar. Bij de bepalingen wordt o.m. opgenomen dat deze rector naast andere inkomsten zal genieten "eene jaarlijksche rente van drie en een half malder rogge en twee rijder gulden, tot dusverre behoord hebbende tot het altaar van het Gasthuis": M. Jansen, Inventaris van het oud-archief der Gemeente Sittard, I: 1243-1609. Sittard 1878, 177-178, nr. 323; Eussen/Kreukels, o.c., 128, inv.nr, 1245, Gas.)
.Het voortbestaan van de gasthuizen die door kloosters zijn gesticht, kwam overigens sinds de 12e eeuw steeds meer in het gedrang. Dit was op de eerste en voornaamste plaats te wijten aan de enorme bevolkingsexplosie-de wereld was immers niet vergaan in het jaar 1000 zoals voorspeld was-met daarmee gepaard gaande het steeds groter wordende getal van armen. Ook het feit dat de kloosters vaak in de vrije natuur waren gelegen terwijl zich het merendeel van de armen in de steeds groter wordende stedelijke kernen concentreerde, speelde hier een belangrijke rol
( O.G. Oexle, Armut und Armenfürsorge um 1200. St.-Elisabeth, Fürstin, Dienerin, Heilige. Sigmaringen 1982, 88.)
.Zo zien we -en we beperken ons slechts tot het hertogdom Gulik, waartoe Sittard sinds 1400 behoorde-in de nabije omgeving als burgerlijke hospitalen ontstaan de gasthuizen van Aken (1215), Düren (± 1258), Jülich (1288), Heinsberg (1290), Sittard (1299), Wassenberg (1317), Nideggen (1340), Zülpich (1350), Birkesdorf (1367), Holzweiler (1392) en Hoengen en Selfkant (1397)
( H.O. Brans, o.c., 40.)
.Het oude gasthuis in zijn oorspronkelijke betekenis was een instelling met een algemeen karakter. Het was bedacht op hulp aan behoeftigen in welke vorm dan ook. Hiertoe behoorden zeer zeker de opvang van pelgrims en reizenden, die ook na het sluiten van de stadspoorten nergens meer onderdak konden vinden. Daarvandaan dat, zoals reeds opgemerkt, de ligging van de gasthuizen in eerste aanzet en naar goed gebruik steeds buiten de stadsmuren gesitueerd werd. Dit gold eveneens voor de plaats van het markt houden
( H. Rottier, Stedelijke structuren. Een inleiding tot de ontwikkeling van de Europese stad. Muiderberg 1980, 104; C.A. Grimbergen-Hanson, Het Karthuizerklooster te Roermond. Sittard 1977, 24. Doctoraalscriptie Geschiedenis R.K. Universiteit Nijmegen.)
.Sittard maakt op deze regel geen uitzondering. Dit valt af te leiden uit de benaming "Oude Markt", die we rond 1300 reeds aantreffen op dezelfde plaats waar deze heden ten dage nog naamgevend is, alsmede uit de onnatuurlijke en derhalve kunstmatige ombuiging van ruim 90 graden van de door de versterking geleide Molenbeek vóór de oude gasthuiskapel, de huidige St.-Michielskerk
( N.G.H.M. Eussen, Heerschappij, bestuur en territorium. Vorming en ontwikkeling in het land van Zwentibold. Historisch Jaarboek voor het land van Zwentibold, III (1982), 104.)
. In latere tijden vernauwde zich de doelstelling en ging men zich beperken in zijn functie tot opvang van uitsluitend armen in de meest brede zin van het woord. We denken dan met name aan armen, invaliden, ouden van dagen, zieken, wezen, vondelingen, krankzinnigen e.d.( G. Ratzinger, Geschichte der kirchlichen Armenpflege. Freiburg/Br, 1884, 470.)
In de rekeningen van gasthuis en armenzorg en hun bijlagen zijn hiervan ook een aantal voorbeelden terug te vinden. In feite was dit dus niet bedoels als geneeskundige verzorging. Men selecteerde waardoor het accent voor opname in een gasthuis in het algemeen meer te liggen kwam op arme, zieke mensen. De "verzorging" trad nu op de voorgrond
( P.A.Th.M. Jaspers, De ontwikkeling van de pharmacie in Limburg gedurende de Franse tijd (1794-1814). Venlo (1966), 73-74.)
die in voorkomende gevallen uiteraard ook een geneeskundig karakter kon dragen. Daarom werden er in latere jaren ook "armendoctoren" en "-vroedvrouwen" aan het gasthuis verbonden, die voor hun medische zorg een jaarlijkse vergoeding ontvingen.Uiteraard resulteerde dit ook in rekeningen voor verstrekte medicamenten
( In de rekeningen worden in dit verband de namen genoemd van: Armenrekening 1635/36, inv.nr 428: "Dr Medicus"; idem 1685/86, inv.nr 467: "Apotheker Grein"; idem 1700/01, inv.nr 472: "den Hr Doctor Keurger"; Gasthuisrekening 1708/09, inv.nr 375: "Doctoren de Bruyn en Chirurgo Belfontain; idem 1709/10, inv.nr 376: "der Hebammen, Chirurgo Belfontain, dem Apotheker"; idem 1711/12, inv.nr 378: "Chirugo Belfontain und die Weissfraw"; idem 1719/20, inv.nr 380: "dem Chirurgo Schutte und dem Apothekeren Helgers"; idem 1721/22, inv.nr 382: "Doctoren Corsten"; idem 1723/24, inv.nr 384: "die Wisfrauw"; idem 1724/25, inv.nr 385: "Doctor Kupers"; Armenrekening 1779/80, inv.nr. 487: "Medicinae Doctoren Delbrouck"; idem 1780/81, inv.nr 488: "Medici van den Dijck, dem Chirurgo Benedick"; idem 1782/83, inv.nr 489: "Med.Drn Delbrouck"; idem 1789/90, inv.nr. 495: "Apotheckern Leurs"; idem 1790/91, inv.nr 496: "Med. Dr. van Mulcken (ook in 1792 en 1794), Apotheker Heynen, Chirurgijn Hendrik Benedict (ook in 1792); in 1793 wordt Benedict aangeduid als "Armendoctor". Hij ontvangt een jaarsalaris van 12 rijksdaalders.)
.Het behoeft natuurlijk geen betoog dat niet ieder gasthuis gelijk gericht was in zijn doelstelling en functie, hetgeen met zich meebracht dat in bepaalde hospitalen zekere onderdelen van de armenzorg werden uitgesloten. Zo moesten de lijders aan besmettelijke zieketen in afzonderlijke onderkomens ondergebracht worden, meestal ver van de bewoonde wereld verwijderd. Ook hierbij vormde Sittard weer geen uitzondering aangezien we in het thans geïnventariseerde archieffonds dienaangaande meerdere aanwijzingen vinden. Zo bevonden zich op de Overhovenerheide het zogenaamde "Melatenheusgen"
( N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, Het stadsarchief van Sittard, 1249-1794. Inventaris en Regesten. Sittard 1978, 58: Burgemeestersrekening 1613/14, inv.nr 493; GAS)
fol. 43 r°: "Mit Henrichen Vogts, Cloits und der Statbotten auff der Overhovenerheiden von wegen des newen Melatenheusgen gewest";
fol. 43 v°: "Item abermals mit Henrichen Vogt und beiden Gasthaus- und Armenmeistern von wegen des Melatenheusgen auff der Overnerheiden gewest";
fol 44 r°: "Item dem Gerichts- und der Statbotten und dem Wachtmeister von wegen dessen das sie mit Bestellung der Diensten, so zu dem newen Melatenheusgen Holtz, Strohe und anders dergleichen beigeführt, vast vil lauffens und rennens gehat, geschenckt..."; "Item von wegen des obbestimpten Melatenheusgen wie auch für Kleidung und allerley Notturfft für den Melaten, hat Godart Everharts, Gasthausmeister, lauth hiebey liegender Anzeichnis ausgegeben und an die verfallener Bieraccijns dem Bürgermeister abgekürtzt, belauffend samen ad LXVI Gulden X Heller", nabij de Stenen Sluis een "Pesthuisje"
( Aldus een mondelinge mededeling van wijlen Jac Offermans. Zie ook: J.L. Offermans, Sittard in oude ansichten. Zaltbommel 1969: inleiding sub: Medisch Centrum.)
alsmede een dito bij het klooster van de pasters Dominicanen aan de Oude Markt( O.a. B. de Jonghe, Belgium Dominicanum sive historia provinciae Germaniae Inferioris sacri ordinis F.F. Praedicatorum. Bruxelles 1719, 374-375; N. Eussen, 300-Jaar St.-Rosakapel te Sittard. De Maasgouw 94 (1975), 172; A.A.M. Warfemius, Het voormalige Dominicanenklooster te Sittard. Bulletin Kon. Ned. Oudheidkundige Bond 85 (1986, nr 5) buitenomslag en 210.)
. Daarnaast gelastte de Sittardse magistratuur in 1575 dat voor elk huis waarin zich een lijder aan pest bevond een "stroowisch" aan een stok nabij de voordeur uitgestoken moest woren. De magistraat van Venlo liet daartoein 1615 "vier teyckens maecekn.... om op die Pesthuyseren te negelen"((M). J(anssen), Ziekenbordjes. De Maasgouw 2 (1880), 272.)
.Bij diverse, vooral landelijke gasthuizen, bleef evenwel de aanvankelijke doelstelling van opvang van pelgrims en reizenden de eeuwen door overeind. Deze pelgrimshuizen, ook wel eens passantenhuizen genoemd, trof men meestal alleen maar aan op de route naar bedevaartplaatsen. Ze lagen dan aan en langs de grote verbindingsstraten die naar de pelgrimsoorden leidden. Het verblijf hier beperkte zich over het algemeen slechts tot één nacht
( Voor het opvangen en onderbrengen van pelgrims zijn regels vastgelegd in: Polizeiordnung des Herzogtums Jülich von 1558. Gedrukt exemplaar. Keulen 1558, Jülich-Berg II, deel III: Algemeen gedeelte nr 17.)
.In grotere plaatsen, in het bijzonder in de steden, vormden in het kader van de armenzorg niet depelgrims en de passanten het hoofdprobleem, doch de vreemdelingen en meer speciaal de bedelaars. Daarvandaan ook werden met grote regelmaat reglementen uitgevaardigd, die verboden inhielden voor deze categorie van mensen om de steden te betreden
( O.a, 1532: Johan, hertog van Gulik, Cleve, etc. waarschuwt de ambtman van Born/Sittard toe te zien op het verblijf van bedelaars, "Heidens und Fussknechten", die door het land trekken en de ingezetenen door "Mordt, Brandt und sunst beschädigen". Zelfs worden op 24 september 1794 nog bedelvoogden aangesteld met hertogelijke goedkeuring. N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, o.c., 1, inv.nr 4: GAS.)
. Dit reglementeren vond zijn oorsprong in de verordening van hertog Johan van Gulik van 8 juli 1525 waarbij "jedes Kirchspiel im Herzogtum seine Alten, Kranken und gebrechliche Armen selbst unterhalten solle"( J.J. Scotti, Sammlung der Gesetze und Verordnungen welche in den ehemaligen Herzogthümern Jülich, Cleve und Berg .... ergangen sind. Düsseldorf 1821. Hier deel I nr 21. Deze beslissing werd gecontinueerd bij verordening van 20 januari 1571: idem deelI, nr 86.)
.De plaatselijke armen moesten niet alleen van en door hun woonplaats gevoed en gekleed, doch als ze ziek, hulpeloos of oud geworden waren, ook aan een onderkomen geholpen worden. Daartoe bestemde de stadsbesturen de gasthuizen, waardoor deze langzamerhand een andere rol in de maatschappij kregen toebedacht. De aanvankelijke betekenis van opvang van pelgrims ging hiermee in de stedelijke gasthuizen verloren. In grotere plaatsen werden ook wel speciale huizen-vaak de H. Geesthuizen genoemd-hiervoor gebouwd en/of ingericht. Bestuurlijk werden deze afzonderlijk beheerd. Hierdoor groeiden geleidelijkaan nieuwe begripsomschrijvingen in de armenzorg. Deze veranderingen komen we praktisch overal tegen. De stukken spreken dan ook voortaan van "huiisarmen, gasthuisarmen, leprozenarmen en H. Geestarmen"
( H.O. Brans, Hospitäler und Siechenhäuser inDüren und Umgebung bis zum Ende des 18. Jahrhunderts. Dürener Geschichtsblätter. Mitteilungen des Dürener Geschichtsvereins e.V., nr 73. Düren 1984, 48.)
.Een parallel kunnen we binnen de Sittardse armenzorg trekken, ofschoon we hier slechts met drie categorieën te doen hebben en wel met "huisarmen, gasthuisarmen en (thuiswonende) armen". Waar echter het fijne onderscheid lag, valt moeilijk uit de stukken te concluderen. Ik heb het vermoeden dat de huisarmen en de gasthuisarmen één en dezelfde groep vertegenwoordigen. Alle categorieën ontvingen geldelijke bijstand, kleding, schoeisel, levensmiddelen en brandstof
( Ik beperk me tot een aantal voorbeelden. Dit houdt in dat de betreffende rekeningen op dit punt niet uitgepuurd zijn.)
.De gasthuisarmen daarenboven genoten onderdak in het gelijknamige instituut. De kolenbedeling ten behoeve van de niet in het gasthuis wonende armen betrof bijvoorbeeld in 1659 31 personen die over het Sittardse grondgebied als volgt verdeeld waren: Sittard stad 6; Ophoven 7; Overhoven 11; Stadbroek 4 en Broeksittard 3. Bij de stad zijn ook de paters Dominicanen gerekend
( Bedelingslijst 1660/61, inv.nr. 641; GAS.)
. Opmerkelijk is dat het getal 30 of 31 bij de bedeling als een magisch getal door de eeuwen heen speelt. Nagenoeg zijn het steeds 30 of 31 personen die van de buitenbedeling, dus niet in het gasthuis, mogen profiteren. De rest mocht dan lijdelijk toezien.Naast de gebruikelijke bedeling vonden er op vastgestelde dagen ook extra uitdelingen plaats die afkomstig waren uit speciaal daartoe ontvangen schenkingen. Zo werd op St.-Catharinadag brood en tarwe voor "micken", op St.-Andriesdag brood, gedurende de Vasten iedere zondag wittebrood van tarwe en 30 haringen (de landdeken ontving eveneens 25 haringen en de koster 12 stuks), op Sacramentsdag tarwe voor "micken"en op Paasavond eveneens tarwe voor wittebrood uitgereikt. De gebakken wittebroden werden door de boden uitgedeeld
( Armenrekening 1660/62, inv.nr 447; GAS.)
. Bijzondere uitdelingen geschiedden ook op zogenaamde speciale dagen, waaronder werden verstaan geboorte, huwelijk en overlijden binnen de hertogelijke familie, troonsbestijgingen e.d.Zo ook bijvoorbeeld op 10 maart 1592 bij gelegenheid van de begrafenis van hertog Willem van Gulik, Cleve en Berg. In iedere parochie in de landen mocht voor 6 malder brood gebakken worden en aan de armen uitgedeeld. Daarenboven ontvingen ze een "Raderalbus". Gezien evenwel dat het ambt Born/Sittard "bei nahe rundt umb uff den Grentzen gelegen und wegen viellen inkommenden frembden Volcks", hebben Franciscus Agricola, pastoor, en Braun Heister, voogd, het beter geoordeeld de uitbetaling in geld te vervangen "vor denselben die Werdt ahn Heringen vergolden und den Armen bei die Brodt aussgetheilt worden und haben ahn Heringen mehr als sie vor den Raderalbus Gelden mogen bekommen und ertragen sich ingekauffte Heringen auch nit höher alss der Raderalbus nach advenant der Broder"
( Berg-Jülich III R: Kellnereirechnung Amt Born/Sittard 1591/92; Hauptstaatsarchiv Düsseldorf.)
.Het bestuur was in handen van de gasthuis- en armenprovisoren gelegd. De gasthuis- en armen-meester zorgde voor de dagelijkse gang van zaken en voor het beheer van de geldmiddelen. Hij was rekenschap verschuldigd aan de provisoren, een combinatie van wereldlijk en kerkelijk gezag. Deze hielden ook toezicht op de uitvoering van de bijzondere uitdelingen die via schenkingen waren verkregen. De term "Gasthuis" gekoppeld aan een gebouw werd uiteindelijk zo vanzelfsprekend, dat zelfs nadat het gebouw was verdwenen dit begrip bleef voortbestaan hetgeen tot uitdrukking komt in de blijvende reeks van gasthuis- en armenrekeningen als afzonderlijke eenheden. Dit blijft voor Sittard voortduren tot aan de opheffing in 1802. De goederen worden dan als "kerkelijk bezit" geconfisqueerd
( P. Kaiser, Der kirchliche Besitz im Arrondissement Aachen gegen Ende des 18. Jahrhunderts und seine Schicksale in die Säkularisation durch die französische Herrschaft. Aachen 1906, 176-177. Dissertatie; P.A.Th.M. Jaspers, o.c., 73-74; A.H. Simonis, Het Kapittel en de Collegiale Kerk. Sittard historie en gestalte. Sittard 1971, 215.)
. Zelfs op de dag van vandaag kennen we nog een aantal ziekenhuizen die de naam van "Gasthuis" hebben behouden.In tijden van oorlog en inkwartiering vervulde het gasthuis vaak ook de bijfunctie van lazaret terwijl het daarnaast ook meer dan eens als kraamkliniek en weeshuis fungeerde.
"Den 12 9bris 1702 dem Gasthausmeister für Liecht zu kaufen zu Behueff dess aldort kranck ligenden Schmettawischen Dragonders, geben .... 9 Albus"
( Eussen/Kreukels, o.c. 62: Burgemeestersrekening 1702/03, inv.nr 534, fol. 36.)
."Zwei im Gasthaus kranck liegende Soldathen ausgerichtet 14 Quart Bier .... 28 Albus"
( Gasthuisrekening 1708/09, inv.nr 375; GAS.)
."Dem Gasthausknechten für den Weiskinderen im Gasthaus 3 doppelte Brodt und 3 Libra Butter ausgeliefert und 3 Quarte Bier ... 6 Albus"
( Gasthuisrekening 1709/10, inv.nr 376; GAS.)
.(De moeder was gestorven op de Dobbelsteinhof = Ophovenerhof te Ophoven).
"Eine Todtenlade für einen armen verstorbenen Soldathen, zahlt mit 1 Rheichsthaler und 40 Albus.-Eine krancke Fraw ist den 1. May 1710 ins Gasthaus arrivirt, an Brodt und Bier ... 39 Albus (de vrouw stierf op 14 mei); eine Todtsladt ... 1 Rheichsthaler und 20 Albus.-Eine Todtgenladt eines Soldathenkindts ... 40 Albus.-Fur ein krranck liegendes Mägtlein im Gasthaus so ahn nothwendige Ernehrung, Todtenlade undt sonsten angeschaft für ... 1 Rheichsthaler 56 Albus" 21).
"Noch ins Gasthaus vur eine Krahmfraw gesandt Brodt, Butter, Bier und Weysbrodt .... 38 Albus"
( Gasthuisrekening 1711/12, inv.nr 377; GAS.)
."Eine frembde Frawen welche alhie im Gasthaus im Kinderbeth kommen, gegeben 1 Dobbelbrodt so dan 5 Orth Weissbrodt, 1 Lb. Botter und täglichs 1 Quart Biers ... 18 Albus"
( Gasthuisrekening 1720/21, inv.nr 381; GAS.)
."Für ein verstorbenen Kindt im Gasthaus ein Todtladt verschaffet und zallt mit .. 75 Albus"
( Gasthuisrekening 1721/22, inv.nr 382; GAS.)
.De gehele genees- en heelkundige verzorging werd in deze tijd begeleid door "Doctoren, Chirurgijnen, Hebammen und Apotheker". Zij kregen een jaarlijkse uitkering-in geld of natura-voor geleverde diensten en medicamenten
( Zie voetnoot 5 van dit hoofdstuk.)
. De dagelijkse verzorging behoorde evenwel tot de taak van de gasthuisknecht en-zo die er was-van zijn vrouw.Over het aanzicht van het gebouw van het gasthuis zijn geen nadere gegevens bekend. Wel weten we waar het in Sittard gesitueerd is geweest en wel aan de Oude Markt op de plek waar zich thans het gebouw van de Katholieke Lerarenopleiding ofwel het voormalige gebouw van Franciscus Solanus of het oude Dominicanenklooster bevindt. Ook is bekend dat bij het gasthuis een kapel heeft behoord, die nagenoeg geheel verdween met de bouw van de huidige St.-Michaelkerk als kloosterkerk voor de Dominicanen van 1659-1668.
Naast de daarover bewaard gebleven schriftelijke neerslag beschikken we over archeologische vondsten en gegevens, waardoor we toch een zekere indruk krijgen van het grondplan van het gebouw. Dankzij een opgraving in de periode november 1978 tot mei 1979, die onder leiding stond van A. Roebroek, de toenmalige conservator van het museum "Den Tempel" en thans onbezoldigd stadsarcheoloog, weten we dat het gebouw bestond uit vier ongeveer even grote rechthoekige ruimten, opgetrokken uit gezaagde mergelblokken (zie tekening: de ruimten zijn gemerkt A1-A4).
Onder A1 was oorspronkelijk een kelder, eveneens opgetrokken van mergelblokken. De vloer van de kelder was gemaakt van Maas- of veldkeien, gelegd in een ± 5 cm dikke laag scherp zand. Een gedeelte van deze vloer is teruggevonden. Later is deze kelder gevuld. Toen werd een nieuwe vloer van grijze tegels (125 x 125 mm) op de vulling aangebracht.
Naast deze kelder, in ruimte A2, werd een beerput aangetroffen die eveneens uit blokken mergel bestond. Gedeeltelijk viel de wand van de put samen met de kelderwand. De kloostermuur was ter plaatse van de put middels een boog over de putrand heengebouwd. Hieruit trekken de archeologen de conclusie dat de put en het gasthuisgebouw gelijktijdig gebouwd moeten zijn. Dit betekent dan dat het gebouw van het gasthuis zich nog deels onder het kloostergebouw heeft uitgestrekt.
Grenzend aan de gasthuisbouw bevond zich een bestrating van keien. In het midden daarvan was een mestvaalt gelegen die ongeveer 4 x 4 m mat (zie tekening gemerkt B) en te herkennen was aan de resten organisch materiaal in de onderste lagen. De bestrating-aan de randen van de mestvaalt enigszins rond-liep naar beneden. Er bevonden zich ter plekke van de mestvaalt nog enige aangepunte houten palen. Op één plaats, daar waar een ge4deelte van de keibestrating ontbrak, lagen takkenbossen.
Tegenover het gasthuis sloot de keibestrating aan op funderingen van mergelblokken (zie tekening C1 en C2) en twee kelders in baksteen (zie tekening D1 en D2). Het kleine keldertje (D1) had een vloer van roodbakken, ongeglazuurde tegels (160 x 160 mm). In de grote kelder (D2) troffen de opgravers twee vloeren in baksteen boven elkaar aan. De stenen waren hier op hun brede kant in mortel gelegd. Waarschijnlijk heeft men aanvankelijk last van grondwater gehad ten gevolge waarvan de tweede vloer op een hoger niveau werd gebracht. Helaas ligt het grootste gedeelte van de resten van deze gebouwen onder het klooster.
Onder het niveau van de keienvloer van de kelder van het gasthuisgebouw (A1) werden twee zware houten balken en enige planken aangetroffen. Verder nog een ruw-houten, nogal kromme balk, waarin op gelijke afstanden van 19 cm hart op hart gaten waren geboord. Dit moet een onderdeel van een vakwerkconstructie zijn. In een van de zware balken waren twee fraaie houtverbindingen aanwezig en wel aan de onderkant van de balk in situ. De laag waarin het hout aangetroffen werd, bevatte veel houtskool, stukken deels verkoold hout, gedeeltelijk verkoold stro en grote plekken roodgebrande leem. Kennelijk heeft hier in de nabijheid een vakwerkbouw gestaan die door brand verwoest en daardoor ingestort is. Het kan echter ook een vroegere bouwperiode van het gasthuis zelf zijn geweest. De resten zijn dan door de latere kelder overbouwd.
De bovenkant van de mergelfunderingen van het gasthuisgebouw bevond zich op 90-110 cm onder het maaiveld, de onderkant op 140 cm. De keibestrating lag op ongeveer 100 à 110 cm. Daar waar de bestrating aan de mergelfundering aansloot, waren plaatselijk de keien gedeeltelijk in de mergel ingewerkt. We mogen derhalve wel aannemen dat de keibestrating een onderdeel van het gasthuiscomplex is gewest. De bovenste lagen zijn in de loop van de tijden gestoord. Desalniettemin heeft dit gedeelte de eigentijdse voorwerpen, zoals aardewerkfragmenten, vloertegels en aarden pijpfragmenten geleverd die voor de datering van belang zijn. Deze kan op grond van de vondsten gesteld worden op 16e-20e eeuw. De kelder en de gelijktijdig gebouwde beerput daarnaast gaven voorwerpen die in de tijd teruggaan tot het laatste kwart van de 13e eeuw. En dit nu komt overeen met de schriftelijke bronnen waarin het gasthuis voor het eerst-in 1299-wordt genoemd.
Verder werden er voorwerpen van leer aangetroffen, zoals gedeelten van hoge knoopschoenen, leren riemen, een binnenzool, een schoenrand, een loopzool en een contrefort van een versierde schoen. Ook deze vondsten kunnen gedateerd worden tussen ± 1300 en ± 1650.
Het gasthuisgebouw is naar alle waarschijnlijkheid gedeeltelijk met daktegels-al dan niet geglazuurd-gedekt geweest. Dit zijn vrij dunne, rechthoekige en geheel platte pannen van roodbakken klei. Specimen hiervan zijn in ruime mate aangetroffen bij de opgraving. Voor de ene bevestiging op het dak waren ze voorzien van een of twee spijkergaten of van een opstaande nok waarmee ze aan de panlatten werden gehangen.
Om zoveel mogelijk gegevens te verzamelen werd de inhoud van de beerput aan een biologisch onderzoek onderworpen. Hieruit bleek dat naast keuken- en slachtafval in de vorm van botten ook fragmenten van eierschalen, kersen- en pruimenpitten voorkwamen. Afgezien van dingen die toevallig in de beerput terecht zijn gekomen, zoals botjes en kiezen van muizen, bevatte deze veel zaden die uit voedsel stammen. Hierbij vallen op een hoeveelheid graankorrels als ook gemalen zaden van de blauwe korenbloem en van de bolderik.
Beide zijn akkerkruiden. Daarenboven zijn de zaden van de bolderik zeer giftig. Vroeger kwamen deze vaak in het broodgraan voor waaruit ze als gevolg van hun grootte moeilijk uitgezeefd konden worden. Naast broodresten bevonden er zich ook veel fruitzaden in en wel van de bosaardbei, bos-, rijs-, veen-, braam- en vlierbes, van appel, zwarte moerbij, zoete kers, vijg en druif. Ook trof men er zaden aan van groenten en keukenkruiden, zoals veldsla, venkel, kervel, maanzaad, mosterdzaad, peterselie, selderijk, zuring en koreander.
In de mestvaalt daarentegen werden zeer weinig zaden uit keukenafval teruggevonden. Hierin bevonden zich evenwel meer zaden van allerlei onkruiden, die momenteel ook nog gangbaar zijn. Als bijzonderheid moet genoemd worden de aanwezigheid van zaden van planten die op vochtige weiden en nabij water groeien. Deze zullen naar alle waarschijnlijkheid via het vee, dat zijn weiden buiten de wallen had in het moerassige gebied rondom de toenmalige stadskern, daarin terecht gekomen zijn. Dit gegeven wijst derhalve in de richting-en dat zal zeker in het prille begin het geval zijn geweest-van een boerenbedrijf dat aan het gasthuis gekoppeld was. Een zekere mate van zelfverzorging was ook hier niet vreemd. De opgegraven resten van bijgebouwen (zie tekening) maakt deze aanwezigheid aannemelijk.
Als bijzonderheid moet nog vermeld worden dat de meeste zaden uit de mestvaalt afkomstig zijn van de wouw, een plant die vroeger gebruikt werd voor het (geel) verven van textiel. Dit gegeven, gekoppeld aan het feit dat er ook aardewerken spinklossen opgegraven zijn, doet het vermoeden postvatten dat er in het gasthuis ook garens, al dan niet geverfd, gesponnen zijn
( J.H.F. Bloemers en W.J.H. Willems, Archeologische Kroniek van Limburg over de jaren 1977-1979. Publications .. de Limbourg 116/117 (1980-1981), 77-85. Het "Rapport van de opgravingen van het Sittardse Gasthuis" hierin is van de hand van A.M.L. Roebroek. A. Roebroek, Het Gasthuis te Sittard. Historisch Jaarboek voor het Land van Zwentibold 1 (1980), 160-172; A.A.M. Warfemius, Het voormalige Dominicanenklooster te Sittard. Bulletin Kon. Ned. Oudheidkundige Bond 85 (1986, nr 5), 210-224.)
.Samenvattend zouden we mogen stellen dat via deze opgraving het bewijs geleverd is dat de teruggevonden funderingen en resten overblijfselen moeten zijn van het oude gasthuis-dat in 1631 aan de paters Dominicanen geschonken werd-alsmede van de bij dit gebouw behoord hebbende economiegebouwen. Het gasthuis was opgetrokken van mergelsteen en was gedekt met gedeeltelijk geglazuurde rode daktegels. Het gevonden aardewerkmateriaal in de keldervulling wijst een bestaan aan van zeker uit de eerste helft van e 15e eeuw, wellicht vroeger. De onder de keienvloer van de kelder teruggevonden resten zijn rond 1300 te dateren. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat dit de restanten zijn van het oudste gasthuis waarvan in 1299 voor het eerst melding gemaakt wordt
( M. Jansen, Inventaris van het oud-archief der gemeente Sittard, I: 1243-1609; Sittard 1878, 9-11; J.A.K. HAAS, Inventaris van het archief van het Kapittel van Sint Pieter te Sittard, Maastricht 1970, 1.)
.Over het aantal bedden in het gasthuis is niets bekend. Gezien de voorhanden ruimten zullen er dat hooguit tien geweest zijn. Dit komt nagenoeg overeen met de elders in het Gulikerland aangetroffen aantallen
( Ook nu weer een greep: Langerwehe 1582: 5 stuks; Nideggen 1592: 7 of 8; Haren bij Aken 15e eeuw: 9, evenwel in 1599 nog slechts 4 en Jülich 1598: 8. H.O. BRANS, Hospitäler und Siechenhäuser in Düren und Umgebung bis zum Ende des 18. Jahrhunderts. Dürener Geschichtsblätter. Mitteilungen des Dürener Geschichtsvereins e.V., nr 73. Düren 1984, 50.)
. Het is duidelijk dat dit geringe getal vaak niet toereikend was voor de vraag in sommige perioden. De toendertijd toch wel anders gestructureerde maatschappij zorgde evenwel ook in deze voor een oplossing. Naast de huisarmen, die dus in het gasthuis een vaste verblijfplaats hadden, kende men de zogenaamde armen en/of ouden van dagen c.q. gebrekkigen die in de huiselijke kring verbleven. Deze groep kende voor de hulpverlening zijn eigen bewindvoerders-die overigens ook u weer uit de kerkelijke en wereldlijke overheden werden gerecruteerd-alsmede een eigen boekhouding met een daaraan gekoppelde afzonderlijke financiële verantwoording.Wanneer we ons nu tot de geschreven bronnen, die ons nagelaten zijn, bepalen, dan zien we dat schriftelijke neerslag en archeologische vondsten elkaar dekken in de datering. Als eerste vermelding van het gasthuis geldt de datum van 10 juni 1299, de dag waarop de kerk van St.-Petrus Stoel van Antiochië te Sittard tot collegiale kerk werd verheven. Aan deze verheffing is de naam van Walram van Valkenburg, heer van Born en Sittard, verbonden. Op zijn verzoek verhief de bisschop van Luik, Hugo van Châlon, de St.-Petruskerk tot collegiale kerk.
Het kapittel werd uit 12 kanunniken gevormd. De betreffende bepaling van de verheffing zegt: "Item statuimus et ordinamus quod rector ecclesie de Sittart curam eius gerens habeat proventus hospitalis de Sittard.." (Voorts besluiten en verordenen wij dat de rector van de kerk van Sittard die de zielzorg ervan behartigt, de inkomsten van het gasthuis van Sittard heeft...)
( Jülich-Berg II, nr 224, fol. 273 v° (= olim 266 v°); Hauptstaatsarchiv Düsseldorf. A.M.P.P. Janssen, De stichting van het Kapittel te Sittard. Historisch Jaarboek voor het Land van Zwentibold 9 (1988); J.A.K. HAAS, o.c., 1; M. Jansen, o.c., 10 zegt dan de "rector van de kerk van Sittard zal naast andere de inkomsten genieten van het gasthuis en andere emolumenten en daarenboven toen mark".)
.De oudste vondsten dateren, zoals we zagen, uit het laatste kwart van de 13e eeuw. De eerste originele akte waarin een jaarrente aan het gasthuis geschonken wordt, is gedagtekend 4 mei 1321
(1321: Akte van schuldbekentenis door Jutte Henkenius-inv.nr. 78, regest nr 1; GAS.)
. Met de regelmaat van een uurwerk komen vanaf dit moment dit soort akten voor. Deze zijn overigens met alle andere eigendomsbewijzen zorgvuldig gekoesterd. Dit waren immers de stukken die een rechtshandeling bewezen en waarop regelmatig teruggevallen moest worden wanneer zekere rechten weer eens werden betwist, een feit dat in die dagen regelmatig voorkwam. Desondanks zijn er toch schenkingsakten verloren gegaan zoals U kunt zien in bijlage 3.Het gasthuisgebouw was vanzelfsprekend aan jaarlijks onderhoud en reparatiewerkzaamheden onderhevig. De financiële verantwoordelijkheid hiervan vinden we terug in de jaarrekeningen. Hieruit kan een vrij redelijk inzicht verkregen worden van de opbouw van het gebouw. Het hoofdgebouw dat in zijn funderingen mergelsteen laat zien, moet in zijn bovenbouw geheelof in ieder geval gedeeltelijk uit vakwerkbouw opgetrokken zijn geweest, gezien de voortdurende bestelling en aanlevering van leem ter bepleistering of "klenen" van de wanden en van hout ter vervanging van verrotte delen in het houtskelet. Het dak was met stro en leien gedekt. De leien zullen dan de geglazuurde pannen van de bodem-vondsten op den duur hebben vervangen. De opbouw hiervan was van vakwerkbouw zoals ook de opgravingen aantoonden.
De toegang tot het gasthuis verliep via een brug van mergel over de beek die zich vóór het gebouw aan de Oude Markt bevond. In 1614 werd "die Seitmauer von der Bruggen am Gasthaus auff dem Alden Marckt boven den Bach reparirt mit Mirgelstein und Kalck". En ook dit materiaal correspondeert weer met de gedane funderingsresten van het hoofdgebouw. Daarnaast was een gedeelte van het gasthuis, vermoedelijk de kapel, over de beek heen gebouwd, aangezien "den Bach under den Gasthaus gefegt worden ist". Aan arbeidsloon werd hiervoor betaald: 2 broden
( Gasthuisrekening 1614-inv.nr 348; GAS.)
. "Item Johannesn dem alten Nachtwechter von wegen dessen das er in den Pfingstheiligentagen die Bach gefeget hat"( Armenrekening 1627/28-inv.nr 427; GAS.)
. "Ahm 21. May (1633) haben die von Susterseell den Dreck so auss der Bachen bei das Gasthaus als auch ahn die Koren Mullen ausgefahren"("Item vor den Bach under den Gasthaus zu fegen, gegeben 2 Broten": N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, Het Stadsarchief van Sittard 1243-1794. Inventaris en Regesten. Sittard 1978, 59: Burgemeestersrekening 1632-33-inv.nr 508; GAS.)
.Dit oudste gasthuis met kapel werd, zoals reeds opgemerkt, in 1631 overgedragen aan de paters Dominicanen, die sedert 1626 een klooster in Sittard in de Plakstraat hadden gesticht. Reeds op 26 augustus 1627 "überweisen das Kapittel des Stifts und der Rat der Stadt Sittardt den Dominicanern daselbst das Hospital mit der darzu gehörige Kapelle". Deze akte is voorzien van het zegel van het kapittel, dat van voogd Adam Quirinarius en dat van de stad. Dit laatste is evenwel gebroken
( Verslag omtrent 's-Rijks oude archieven (VROA), 1904, 594-akte 272. Dit stuk bevond zich met vele andere tot 1926 in het Hauptstaatsarchiv te Düsseldorf. Sinds de archievenruil van 1926 berust het in het Rijksarchief in Limburg te Maastricht; A. Dunckel, Kurze Chronik von Sittard von 900 bis 1755, fortgesetzt nach desselben Manuscripten und andere Quellen, sammt drei Anhängen von 1757 bis in 1891 von B.A. Pothast, Sittard 1891, 111.)
.In 1629 werd de Maastrichtenaar P. Servatius van der Hagen vicarius van het Dominicanenklooster te Sittard. Door tussenkomst van Jan Maes, de ambtman van Born, wist hij de gunst van de hertog van Gulik voor de nieuwe stichting te winnen. Op aanzoek van de vorst stemden het kapittel en de magistratuur erin toe de paters het "Armenhuis" af te staan. Zelf voegde de "edele weldoener" (de hertog) er 500 patacons bij voor aankoop van een ander terrein ten behoeve van het "Armen- of Gasthuis". Aldus kwam dit gebouw annex kapel in 1631 rechtens toe aan de Dominicanen, die het op het provinciaal kapittel van Douai aanvaardden: "acceptamus Hospitale cum Sacello, nostris Fratribus Sittardiae datum a Serenissimo Duce Neoburgio in Vicariatum"
( P.B. Mollaert, Chronicon conventus Sittardiensis oridini Praedicatorum. Bewerkt door G.A. Meyer, O.P. .. Publications .... de Limbourg XLVII (1911), 329; J. Russel, Kronijk of geschiedkundige beschrijving der stad en voormalige heerlijkheid Sittard, met aanhangsel over koning Zwentibold en de heerlijkheid Born. Maastricht 1862, 45-46; A. Dunckel, o.c., 111.)
.Bij charter van 18 april 1631 verklaarden Adam van Gimnich, ambtman van Born en Millen,Georg Haick, voogd van Sittard en Johan Maes, rentmeester van Born, dat zij op bevel van de hertog van Gulik het "städtische Hospital mit der Kapelle" ten behoeve van de Dominicanen hadden "eingeräumt"
( Vroa 1904, 595-akte 275; Rijksarchief in Limburg, Maastricht.)
. "Seine Durchlaucht Wolfgang Wilhelm, Herzog von Neuburg ... wollte die Patres nicht länger in dem gemietheten Hause wohnen lassen. Und von einere besonderen Vorliebe für diese Patres und ihren Orden eingenommen, schenkte er ihnen das alte Spital am Marckt mit Kapelle. Damit aber die dort untergebrachten Armen und Dürftigen nicht darunder leiden sollten, gab er eine sehr grosse Geldsumme, wofür ein anderer Zufluchtsort für dieselben gekauft wurde"( A. Dunckel, o.c., 111. De Latijnse tekst van dit gebeuren is gepubliceerd bij F. Bernardo de Jonghe, Belgium Dominicanum sive historia provinciae Germaniae Inferioris sacri ordinis F.F. Praedicatorum. Bruxelles 1719, 375.)
.Na de verwerving door de Dominicanen begonnen deze direct met de reparatie en het geschikt maken van het gasthuis als klooster en de kapel als kloosterkapel. Dit geschiedde met grote voortvarendheid. Reeds het jaar daarop-in 1632-kon op St.-Michielsdag het Allerheiligste van de Plakstraat naar de Oude Markt overgebracht worden
( A. Dunckel, o.c., 111.)
. De algehele vervanging, eerst van het klooster c.q. het oude gasthuis, geschiedde sinds 1653 in fasen. Met de kloosterkerek werd na de gereedkoming van het klooster in 1659 gestart. De inzegening hiervan vond plaats in 1668 (1670). Bij akte van 9 februari 1659, uitgegeven te Bonn, kregen de Dominicanen van Maximilian Heinrich, aartsbisschop van Keulen, "Erlaubnisz zur Unterstützung ihres neuen Kirchenbaues im Gebiete des Erzstifts Almosen einsammeln zu dürfen"( Vroa 1904, 597-AKTE 287; RAL.)
Waar het vervangend gasthuisgebouw heeft gestaan op opgericht werd, is, ondanks de financiële steun van de hertog, in het vage gebleven. Als enige aanduiding hiervoer wordt een aantekening van M. Jansen gevonden waarin hij stelt: "Het Gasthuis, dat vroeger op de Oude Markt was gelegen, werd aan de Dominicanen afgestaan, die er in 1653 hun klooster bouwden. Het Armenhuis werd toen gevestigd buiten de Limbrichterpoort tusschen de Oude Kerk en het steegje hetwelk van den Steenweg naar Ophoven leidt".
Deze aantekening werd als voetnoot geplaatst bij een toelichting op een decreet van de Sittardse voogd van 5 april 1660 waarin het onderhoud van de waterput nabij het oude gasthuis aan de Markt ter sprake komt: "Bürgermeister Adam Schuisters in Namen der Nachbahren auffen Marckt alhier, begert Reparation des auffen Marckt liggenden Gasthausputs, so ein zeitlicher Gasthausmeister zu thun schuldig, zu verordnen. Decretum. Iem Fall ein zeitlicher Gasthausmeister selbige Reparation zu thun schuldig, so soll der jetziger Gasthausmeister sub poena executionis sulches alst fürderlichst ins Werck stellen. Item im Schatzgasthausmeister replicirt, als das gegenwordig kein Gasthaus mehr in dieser Statt, sondern in der Vorstatt gelegen ist, und ein zeitlicher Gasthausmeister daer vor eine Pump in Gasthaus daselbst unterhalten muss"
( M. Jansen, Voogdgedingen te Sittard. De Maasgouw 1 (1879), 190-191.)
.Een mogelijke verdere aanwijzing hiervoor, zij het ook nu weer niet plaatsbepalend, vinden we in een belastingaangifte voor onroerend goed in het jaar 1670: "Ich Willem Linders, Aenbrenger mein Mousheuffken van 12 Rouden grott, dat van die Beck an coudt is affgedreven, so bleiff noch 11 Rouden. Darop steitt ein half Fas grau Ertzen jahrlicks an dem Gasthaus, gelegen an der Lemberiger Portzen an die Beck tussen Arnolt Suisters und Geurt Hulten in den Falck"
( N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, o.c., 23-inv.nr 153; GAS.)
.In 1723 scheen men in (tijdelijke) ruimtenood gezeten te hebben. Immers in dat jaar werd van de weduwe van overste Kerebrin een deel van een behuizing gehuurd door de gasthuismeesters, zulks ten behoeve van de procurator Lemmens en zijn echtgenote.
Welke conclusie daaruit getrokken moet worden, is nog niet duidelijk. "Wie eindts unterschriebene Provisores der Armen zue Sittardt bekennen hiemitt undt krafft dieses (weilen unsere oder hirigen Armengelegenheit nicht ist vor dies Jahr krafft gnedigsten Befelchs) die von der Wittiben De Kerebrin erhandelte Behausung binnen Sittardt durch Gasthausmeistern beziehen zue lassen, auch billiges Bedencken tragen sich besagter Behausung auch zur Zeit zu unternehmen, undt dahero erleiden können dass wan gebohrene Fraw Obristinnen dem Procuratoren Lemmens undt dessen Hausfraw gemelte Behausung provisionaliter vor ein Jahr ausverpachtet werde für eine Summe von dreissig Reichsthaler pro 80 Albus so der Wittiben vorgemelt von dem Haus ad dies vitae muessen auszahlt werden, dergestalt dass Pfächter alle Vierteljahr pro ratae die Hauszinss bey Verlierung seines Pfachtrechts ahn gemelte Fraw Wittib zahlen solle und wolle. Zu Versicherung dieser Hauszinss stellet der Pfächter zum ahngreifflichen Unterpfandt seine illata et invecta, wie dieselbe Nahmen haben mögen, forth sonstige seine gereide und ungereide Gueter, wohe dieselbe gelegen undt zu finden, gestalten sich darahn in ohnverhofften Myssbezahlungsfall erhohlen zu können wie nun mehrgemelte Wittib bey Übertrag ersagter Behausung sich ein undt anders reservirt hatt zu ihrer Commodität und Wohnung. Selbig soll hier in dieser Pfachtzettul nicht einbegriffen, sondern ihr verbleiben, wie in Contractu mit demselb eingangen, dessen Inhalt ihm Lemmens vorgelesen worden, ausgetruckt, urkündtlich eigenhändiger Unterschrifft. Sittardt dem 22ten Octrobris 1723. (w.g.) J.M. Maes"
(1723-akte van verhuur door de armenprovisoren van een huis te Sittard aan procureur Lemmens-inv.nr 63; GAS.)
. Hoe lang dit contract van kracht is geweest, blijft helaas onbekend.Aangezien de plaats van vestiging van het nieuwe gasthuis eveneens in het vage is gebleven, kan uiteraard ook niet nagegaan worden wat van dit gebouw geworden is.
Ook onduidelijk en eigenaardig blijft het feit, ofschoon er wel rekeningen aanwezig zijn en er een armen- en gasthuismeester met name bekend is en dientengevolge hiervoor verantwoordelijk, dat er in 1795 in een uittreksel uit een testament van de echtelieden Johan Godart Bongaarts en Maria Catharina Indersittard onder gestanddoening van een schenking van 2.000 Reichsthaler ten behoeve van de "stille armen" gezegd wordt dat "im Falle alhier zu Sittard ein Hospital oder gemeines Armenhaus sollte aufgerichtet werden, so wollen die Fundatoren dasz diese Capitalsumme an diese Hospital oder gemeines Armenhaus übergeben werden solle...". Hieruit zouden we moeten afleiden dat er toen géén gasthuisgebouw in tact en/of gebruik was. De bedelingen daarentegen vonden in ieder geval plaats, gezien de aanwezigheid van genoemde rekeningen en kwitanties die daarenboven afgehoord en derhalve gecontroleerd zijn door een hogere instantie. De gelden zijn derhalve daadwerkelijk besteed
( Dit uittreksel dat in bijlage II in extenso is opgenomen, werd mij welwillend ter hand gesteld door de heer P. Boselie, archiefambtenaar bij de Gemeentelijke Archiefdienst van Sittard, waarvoor mijn hartelijke dank.)
.Dat niet iedereen de gasthuisinstelling c.q. de armenzorg een warm hart toedroeg, kunnen we afleiden uit een ongedateerde klacht van de armenprovisoren bij de hertog van Gulik, De pas omgespitte en ingezaaide groentetuin van de armen, ie men van een heg had voorzien, werd doorlopen met een paard terwijl de jonge hegstruiken werden uitgerukt.
Daarenboven zaaide men er mosterdzaad in: "Eur HochEdelen musen wir kläglich zu Erkennen geben welcher Gestalt alss vor kurtzen Tagen sicher Garten vor der Limbrichter Pforten, hizigen catholischen Armen zuständig, zu deren Behueff haben zumachen, umbgraben undt besaemen lassen, Beklagter die Heggen gantz via facti und höchst straffbahr bey hellen Tag hinwieder aussgerissen, dass Umbgegrabenes zumhalen zu tretten und zu mehrer Verderb ersagten Garten dahedurch Mostartsamen geworffen habe, wie nun selbiger Garten vorherige Jahren zu mehrmahlen der Gestalt is destruirt worden dass oedt undt wuest gelegen undt annoch heut mit einem Pferdt dardurch geritten, gleich wie der Gasthausknecht referirt. So wir ambts- undt pflichtenhalber länger so nicht zusehen können noch mögen, alss disigniren zum Beweiss der Eingeklagter höchst straffbahrer Thätlichkeit. In testis Johannen Baggen, Lambert Gortz, Nijs Arets Fraw mit ihre Tochter, beide Knechten von der Wittiben Kohlen, so dan Aret Coumans undt Leinardt Lemmens, welch beyde den Hof umbgegraben undt den Mostartsahmen darin gefunden. Mitt dinstlicher Bitt diese Zeugen pro interesse fisci et partis abzuhören undt den Beklagten dafür nicht allein dem Emfinden nach der Gebühr ab zu straffen, sondern mitthin den selben unter höhere undt quatenus opus so gahr Leibstraff auffzugeben das sich vorskünfftig der gleiche Thätlichkeiten enthalte undt hizigen Armen weiters nicht beunruhhigen, sondern dieselbe in ruhigen Besitz undt Genoss des Gartens belasse. De expensis protestantes. Darüber Eur HochEdele dienstliche Provisores Pauperum der Catholische Armen hieselbst"
( Bijlagen Rekeningen, ongedateerd; GAS.)
.Het is eigenlijk vanzelfsprekend dat het gebouwencomplex zowel vóór als na de verhuizing in 1631 aan jaarlijks onderhoud onderhevig was. Op een enkele uitzondering na beperkte dit onderhoud zich tot het zogenaamd "klein onderhoud" en noodzakelijke reparaties die uitsluitend ten doel hadden het complex op peil te houden. Dat de daken de meeste aandacht kregen, valt in feite niet te verwonderen.
Zo zien we-en ik beperk me tot enkele willekeurige grepen-o.a.: "1614: Item hinder dem Gasthaus auff desselben Hoff oder Misthoff ein new Stälgen setzen lassen durch Mr Roberten, Zimmerman; darzu bestalt 200 Schouff; item Bartelen Krans, Decker, von wegen dass er die obbestimpte Schouff auff vorgenanten Stal verdeckt; item Godarten Abrahams von wegen dessen das er dem Decken gedient und sonst darzu wie auch zu obbestimpten newen Stal bestalt samen vier Wagen Leims; item noch darzu gegolden VI Latzen; item noch gegolden 500 Leyen umb damit das Gasthaus Leyentag hin und widerstopffen und reparieren zu lassen; item für allerley Negel so zu obbestimpten Tag und sonst hin und wider an das Gasthaus wie auch an obbestimpten newen Stal gebracht worden; item Mr Dijnen Kurbusch, Leyendecker, von Reparirung obbestimptes Tag; item zu den Bewirkung und sonste zu obangeregten Leim ins Gasthaus bestalt 30 Busselen gersten Strohes ad 25 Stüfer und 25 roggen Bouschen ad 32 1/2 St.; item die Seitmauer von der Bruggen am Gasthaus auff dem Alden Marct boven den Bach repariren lassen und derwegen an Mirgelstein, Kalck und Arbeitslohn ausgegeben 2 Gld.Brab 6 St.; item von den Bach under den Gasthaus zu fegen"
( Gasthuisrekening 1614-inv.nr 348; GAS.)
."1627/28: Item Dries von der Linden hat an das Gasthausputz am Marckt gelegen allerleyen reparirt und darzu allerley Eiserwerck gethan; Johannen dem Kupers von den Eymeren an das Gasthausputz". In datzelfde jaar werd ook door "Johan der Neussener auff das Gasthaus Capel allerleyns gedeckt".
( Gasthuisrekening 1627/28-inv.nr 349; GAS.)
.Na de verhuizing in 1631 wordt de post "onderhoud" voor het eerst aangetroffen in de rekening van 1638/39: "400 Schouff gegolden umb das Gasthaus zu decken und darzu sechss Karren Leimss bestellt
( Gasthuisrekening 1638/39-inv.nr 351; GAS.)
; 1640/41: den Putzmeister und der Pomp repariren lassen( Gasthuisrekening 1640/41-inv.nr 353; GAS.)
; 1641/42: die Glaesfinster im Gasthaus repariren lassen; item am Gasthaus an allerhandt Reparation ausgelacht für ungefehr 100 Gulden( Gasthuisrekening 1641/42-inv.nr 354; GAS.)
; 1643/44: auffem Gasthaus decken und Leim hohlen lassen; ahn den Gasthausputz ein Roll und Eisenwerck machen lassen( Gasthuisrekening 1643/44-inv.nr 356; GAS.)
. Alss anno 1658 das Gasthaus wegen gewesenen grossen Wassers ahn Wenden etc. beschädiget worden, ahn Leim, Gerden und Arbeitslohn aussgaben gethan; ahn Negel; die Pomp in Gasthauss reparirt"( Armenrekening 1657/58-inv.nr 445; GAS.)
.In 1669 volgde dan een uitgebreidere reparatie waar ook weer bijna 100 gulden aan kosten mee gemoeid waren. Hiervoor werden aangeschaft: "Zwei Karren Leim um das Gasthauss zu lassen diecken, 75 Lathnagelss, 5 Lathen, Gerden und Weitzen,ein Vass Kalck vor dem Phorstein, 760 Schouff, Arbeitlohn und Verzehrung". Op 4 juni 1670 werd gedeclareerd: "dem Gasthaus ahn der Seith nach dem Steinweg 1/2 Tag lassen stopfen, darzu gebraucht 75 Schouff, Gerden, Weitzen, Latte und Lathnagel, Lohn und Verzehrung". Op 3 september van datzelfde jaar werden aan werkzaamheden uitgevoerd: "auff der Armenküchen unndt Beyart lassen decken 150 Schouff, ein Kar Leim, Wetzen, Lathnagell, Taglohn und Bier; noch dem Gasthaus ein Deckludder ahngenommen und der Pompen repariren lassen; ein Kar Leim; die Pump im Gasthaus lassen machen so durch dem Frost geborsten wass; noch ein Kar Leim"
( Gasthuisrekening 1668/69-inv.nr 362; GAS.)
.In 1681/82 werd vermoedelijk als gevolg van de oorlogshandelingen uit het jaar 1677, het Sittardse rampjaar, een uitgebreide renovatie en herstel van het gasthuis doorgevoerd. De te verrichten werkzaamheden wekken de indruk dat het gebouw op dat moment zwaar beschadigd is.
Verwerkt worden: "den Posthalteren alss Volmaächtiger Gosswin von dem Berg für 2.100 Ziegell ahm Gasthaus verarbeitet; dem Steinmetzeren Godtschalcken Schmitz zahlt wegen angewendeten Arbeith ahm Gasthaus; dem N. Floren von Munstergelehen wegen angewendten Fleiss und Arbeith mit Klehnen am Gasthaus; unndt Gerhardten Hamers ebenfals vom Klehnen ahm Gasthaus ahn Arbeitslohn unnd Bier; Wilhelmen Bellen, Schlossmecher, zahlt ahn Schawen und Gehingen und Schlöss auffem Gasthaus; Wilhelmen Bosch von Millen ahn Plancken; Adamen Du Pree für geholtem Sabel unnd Leim ahn Gasthaus; Wilhelmen Gradi noch für sieben Karrichen Leim; noch ahn Negel ahm Gasthaus vor und nach geholt; noch gekaufft eine Karrich Gerden zue Süstersehl von Dohmen, Fracht unnd abhawen; zwei Karrich Kalck; dem Arbeiteren so den Kalck praeparirt; nach vermog H. Vogtens Verordtnung zahlt ahn Steinhawer und derselb gelieferten Bier; Johannen Keysers wegen dass er ahn Gasthaus täglichs gearbeitet; ferner ahn Reparationen dess Gasthauss gethan 32 Busselen Strohe umb den Leym zu praepariren; Johannes Gerlerixt wegen dess Gasthauss Thüren und Finsteren". De kosten beliepen een totaal bedrag van nagenoeg 400 gulden
( Gasthuisrekening 1681/82-inv.nr 364; GAS.)
.De gasthuisrekening van 1682/83 leert ons dat er in dat jaar ook nog uitvoerig is gesleuteld aan het gasthuisgebouw als voortzetting van de in gang gezette renovatie en reparatie van het jaar daarvoor. De totaaltelling van de uitgaven voor dit jaar geven een (herleid) bedrag te zien van ongeveer 300 gulden. Dit betekent derhalve dat er in twee jaar tijd voor ± 700 gulden aan het gebouw vertimmerd is
( Met dank aan drs J. Oremus te Sittard die de verschillende geldswaarden van de rekeningen heeft herleid en berekend.)
.Zo heeft: "Simonen Simons bey Aufferbawung dess Gasthaus geliefert 104 Quarten Biers; Godtschalck Smetz wegen gemachten Kellertrap im Gasthaus; Andriessen Schutgens wegen ahm Gasthaus gelieferten Negel; Wilhelm Bellen für Verfertigung einiger Gehinger und sunsten; Simonen Simons und Jacoben Debetz, Zimmerleuth, wegen im Gasthaus gethane Arbeit; zu Behuff dess Gasthauss ein Karrich Kalx gekauft; Johannen Reiners wegen verdienten Arbeithlohn; Heinrich Severens wegen eines Tag Stein fahren; Johannen Korpisch für acht Karren Stein zu dem Gasthaus zu bringen; noch für fünff Karrenn; Goddarten Schrew wegen eines Tags Steinfahrens am Gasthaus; ahm 11. Februarij 1683 dem Gasthaus geliefert 251 Fuess Reidtholzer; noch 200 Fuess Weidenplancken; noch 113 1/2 Fuess Weidenplancken; eodem noch geliefert 1000 Soldernegel; den 17. Martij zu Behueff dess Gasthaus gekauft 3 Bosselen Gerden; dem 3. Aprilis zwey Bosselen; eodem durch Meriken Tacken geliefert 50 Solder Negel; dem 19. Aprilis 36 Stück Latten; den 5. Maij 12 Bosselen Gerden; den 9. Maij 26 Stück Latten; eodem von Diederich Schroten gegolden 13 Stück Latzen; noch Johannen dem Gasthausknecht unnd Corsten Schepers um das Gasthaus zu klenen ahn Arbeitslohn; den 15. Julij in dem Gasthaus geliefert für 8 Stüver Latten; noch 28 Fuss Rillen umb den Trap zu verfertigen; noch geliefert 24 Fuss Tremen; noch für 14 Stuver Nägel; dem 29. Julij noch geliefert 11 Stück Latten und 9 Stück Gerden; den 6. Septembris Johan Kaysers und Korsten Schepers für Abhawing 6 Bosselen Gerden ihn beiden ahn Tagwehr zahlt 16 Stüver und 2 Quarten Bier; dem dem Halbwinn in der Wasserschleidt jeder Bossel zahlt 8 Stüver; dem Arbeiter N. Floren wegen am Gasthaus gethan dreytägigen Arbeith, jeden Tag zahlt 16 Stuver und 2 Quarten Biers; noch zu Behueff dess Gasthaus geliefert 200 Fuess Plancken"
( Gasthuisrekening 1682/83-inv.nr 365; GAS.)
.Het gebouw is, zoals deze "Aufferbawung" bewijst, voor een deel uit leem opgetrokken geweest, uiteraard binnen een houten skeletvorm. Over de dakbedekking wordt niets gezegd. Dit zou kunnen betekenen, dat het dak bij het onheil van 1677gespaard is gebleven.
Op 10 september 1684 werd de put in het Gasthuis schoongemaakt door Thomas Rameckers terwijl Willem Bellen "ein Koheisen im Gasthaus verfertiget hat"
( Gasthuisrekening 1683/84-inv.nr 366; GAS.)
. In 1708 werden de ramen en het dak andermaal gerepareerd( Gasthuisrekeningen 1707/08 en 1708/09-inv.nrs 374 en 375; GAS.)
. Het dak kreeg in 1710 opnieuw een beurt( Gasthuisrekening 1710/11-inv.nr 377; GAS.)
, een handeling die in 1718( Gasthuisrekening 1718/19-inv.nr 379; GAS.)
, 1722( Gasthuisrekening 1722/23-inv.nr 383; GAS.)
en 1742( Bijlagen Gasthuisrekening 1742/43-inv.nr 415; GAS.)
werd herhaald.Volgens kwitantie van 14 oktober 1741 werd aan Peteren Jansen een bedrag van 68 albus betaald wegens "das Gasthaus zu weissen und den Kalck und Materialien zu schaffen"; ook kregen de ramen een beurt waarvoor Engelbert Metzmackers aangezocht werd; voorts werd "ein Schloss auff der Cammerthür" aangebracht door de slotenmaker Peter Beckers
( Bijlagen Gasthuisrekening 1740/41-inv.nr 414; GAS.)
.De laatste groetere "Reparationen" treffen we, alhoewel ongespecificeerd, aan in 1789. Het bedrag dat toen daarvoor uitgetrokken werd beliep "13 Rheichsthaler-5 Albus-6 Heller"
( Gasthuisrekening 1788/89-inv.nr 387; GAS.)
.Naast dit "buitenonderhoud" was er vanzelfsprekend ook "intern" onderhoud, zoals aan keukengerei, slaapgelegenheden en andere benodigdheden. Om U enig inzicht te geven in deze uitgaveposten ook hier dan weer een willekeurige greep waarbij ik me beperk tot de jaren 1641-1723. Zo werd "1642/42: ein Mandel und ein Zein gegolden; noch einen newen Putzeimer auff dem Marckt machen lassen
( Gasthuisrekening 1641/42-inv.nr 354; GAS.)
; 1642/43: item zu dem Bedden gethan 25 Gerstenstrohe und 25 Bauschen; die Bedtstäde reparirt; Bessemen und ein Eymer am Putz( Gasthuisrekening 1642/43-inv.nr 355; GAS.)
; 1643/44: Bedtstrohe( Gasthuisrekening 1643/44-inv.nr 356; GAS.)
; am 26. Februarij 1670 ein eisen Kessel gethan mit dem Hengel wiegendt 3 Lb. Weniger 2 Loth; ahm 10. Martij die Pump in Gasthaus machen lassen so durch den Frost geborsten war; 2 Octobris durch Johannen Gijsbertz alias von Geul eine Kelderthor von Eichenholz machen lassen, beträgt mit 9 Fuess Tremen undt 20 Fuess Plancken, Nägel undt Arbeit; den 6. Decembris den Keldertrap mit Stein undt Kalck verfertigen lassen"( Gasthuisrekening 1668/69-inv.nr 362; GAS.)
.De gasthuisput werd op 10 september 1684 schoongemaakt en op 8 november van dat jaar werd "ein Koheisen im Gasthaus verfertigt"
( Gasthuisrekening 1683/84-inv.nr 366; GAS.)
. In 1684/85 werden aangeschaft "eine Lamp, ein Dosin hölzeren Löpffel, eine grosse höltzere Schüssel, vier Bessemen undt hondert Bausch Strohe"( Gasthuisrekening 1684/85-inv.nr 367; GAS.)
. Vervolgens werd in 1685/86 "dem Gasthauskessel gelapt, 100 Bauschen undt 3 Schlafflacken geliefert"( Gasthuisrekening 1685/86-inv.nr 368; GAS.)
. "Den Jede Hacken Heyman" repareerde in 1707/08 "die Finster im Gasthaus", de gasthuisknecht kocht in dat jaar "zue Behueff der Armen eine Buth" terwijl ook "einigen Eisenwercks undt die Finsteren" gerepareerd werden( Gasthuisrekening 1707/08-inv.nr 374; GAS.)
.Het jaar daarop leverde de gasthuisknecht: "ein Paar starcke Schlafflacken und ein Kuchenpfan, wie auch 1/4 Kop Erbsen undt 7 Stüber wegen des Dreschlohns zu Overhoven"
( Gasthuisrekening 1709/10-inv.nr 376; GAS.)
. In 1710/11 werd andermaal het stro in de bedden vernieuwd waarvoor ingekocht werden "50 Burden"( Gasthuisrekening 1710/11-inv.nr 377; GAS.)
. Het daarop volgende jaar vervaardigde Heinrich Diederen van Ophoven "eine new Bedt-Städt ins Gasthaus"( Gasthuisrekening 1711/12-inv.nr 378; GAS.)
. In 1723/24 kregen "Bethstedt, Keller, Hausgen und sonsten dar zu nöthig" weer een beurt( Gasthuisrekening 1722/23-inv.nr 383; GAS.)
terwijl het jaar daarop "ihn Gasthaus gelibert 6 holseren Leffelen, ein Lamp, ein Bierkahle, 2 erden Schüselen undt ein eiseren Podt"( Gasthuisrekening 1723/24-inv.nr 384; GAS.)
. Het moet U duidelijk zijn, dat deze opsomming geen enkele aanspraak op volledigheid mag maken.Sinds 1646/47 is er ook sprake van 'Armenheusgen Ahm Beginen Closter'. Dit moeten onderkomens zijn in of bij het klooster van de Dominicanessen in de Plakstraat, die vanaf dat jaar zich ter plaatse hadden gevestigd. De verzorging van de zich in deze "Heusgen" bevindende armen geschiedde door de zusters. Het onderhoud kwam evenwel ten laste van de algemene middelen van de gasthuisinstelling. "Der Armenhäuser im Beginenhauss nothwendig repariren lassen, an Schauff, Leim und Gerden ausgeben...."
( Gasthuisrekening 1646/47-inv.nr 357; GAS.)
. Op 13 december 1711 werden deze "Armenheusgen" andermaal gedekt "mit Gerden und Witzen"( Gasthuisrekening 1711/13-inv.nr 378; GAS.)
, terwijl "der Herr Provisoren das Armenheusgen ahm Begienen Closter gelegen" in 1720 had "repariren lassen"( Gasthuisrekening 1719/20-inv.nr 380; GAS.)
.Het oprichten en vooral het in stand houden van een gasthuis en zijn daarbij als twee-eenheid behorende kapel, de aldaar aangestelde geestelijke bedienaren
( De aangestelde geestelijke bedienaren kregen een vaste vergoeding van 1 malder rogge per jaar. Voor nadere uitleg zie voetnoot 13 van Hoofdstuk 2.)
alsmede het personeel voor de verzorging en de bijstand( In 1541 was er een "Gasthuysknaep der int Gasthuys woent" aan verbonden; deze ontvangt aan loon 4 vaten rogge. Registers van jaarlijkse inkomsten van gasthuis en armen van Sittard 1541-inv.nr 582; GAS.)
was een kostbare aangelegenheid. Subsidies kende men niet en ook het betalen van een verpleeg- of pensionprijs was een ongekende grootheid. Een hoogst enkele keer kocht een zieke of gebrekkige zich in het gasthuis in door middel van het afstaan van zijn bezit, in welke vorm dan ook. Het was in feite pure liefdadigheid.Het overgrote deel van het geld werd dan ook verkregen via schenkingen en stichtingen. De gulle gevers waren meestal welgestelde en "vrome" mensen die mede hun eigen gemoedsrust en zieleheil wilden en ook "konden" dienen
( Een lijst van schenkingen en stichtingen is opgenomen onder bijlage III.)
. Het werd derhalve als een normale zaak, of misschien beter gezegd als een morele wederplicht beschouwd van de bewoners van het gasthuis en ook van de armen dagelijks voor hun "weldoeners" te bidden.De jaarlijkse inkomsten bestonden eendeels uit de opbrengsten van de belegde kapitalen uit schenkingen zoals renten, erfrenten en cijnsen en uit pachtgelden van uitgegeven gronden alsmede de huurpenningen van een woning en van te verhuren zolders. De revenuen werden in geld of in nature voldaan
( De inkomsten aan klinkende munt betroffen giften, gelden uit uitgezette kapitalen, erfrenten, jaarrenten, cijnsen, landpachten, huishuur en zolderhuur. Gasthuisrekening 1627/28-inv.nr 349; GAS.)
.Tot zekerheidsstelling van betaling werd meestal onroerend goed in onderpand gegeven. Zo ook door de overheid, die bij tijd en wijle van de mogelijkheid om bij het gasthuis geld te lenen, gebruik maakte: "Burgermeister, schepenen en gezworenen van Sittard maken op 24 juni 1428 bekend dat zij wegens geleend geld aan het gasthuis aldaar schuldig zijn de som van 400 Overlandsche Rijnsche gulden door de gasthuismeesters uit de goederen en renten van het gasthuis aan de stad gegeven ingevolge een bevel van de graaf van Meurs en Sarwerden, onze toenmalige pandheer, ter betaling aan Elisabeth van Kleef en Mark, vrouwe van het land van Born, voor drie achterstallige termijnen rente van de molen van Sittard, die haar toekomen uit de tijd van wijlen hertog Reinoud van Gulik en Gelre en de jonge Willem van Arkel. Tot onderpand van de hoofdsom stellen zij een beemd die eeritjds door de stad aangekocht werd van een zekere van der Haagen"
( Inv.nr 393-Regest nr 27; GAS. M. Jansen, Inventaris van het oud-archief der gemeente Sittard, I: 1243-1609. Sittard 1878, 61-62 nr 82.)
.Het behoeft overigens geen nader betoog dat over de inning van geld en goed regelmatig twistpunten ontstonden. Daarnaast gebeurde het ook wel dat wanneer de opbrengst van cijnsen geringer was dan de daarmee gepaard gaande administratiekosten, dat deze dan met toestemming van de hertogelijk inspecteur werden afgelegd. De opbrengst werd dan in een geheel nieuw kapitaal belegd en weer uitgegeven
( In 1607 was er een dergelijke sanering. De daarop betrekking hebbende teksten zijn onder bijlage X in extenso opgenomen.)
. Deze toestemming werd per 24 december 1647 in handen gelegd van: "übermitz des H. Vogten, sodan Schuisters, Salden, Kleinen und Schutgens, respective dreyen Scheffen und Geschworen, wollbedacht sämblich concludirt worden dass vorthan kheine Gelder privatim sondern übermitz der sämbtlichen Herren Provisoren und Scheffen abgelegt und biss zur Aussetzung ad Archivum respondirt werden sollen"( Lijsten van aan het gasthuis toebehorende kapitalen, rentebrieven en obligaties, 14e-18e eeuw-inv.nr 40; GAS.)
.Een enkele maal treffen we ook bepalingen op landsheerlijk niveau aan, waarbij de een of andere transactie een (jaarlijkse) gift aan het gasthuis of de armen werd gedaan. Dit was o.a. het geval bij de inpandgeving van: "hunne burchten, steden, landen ende lieden van Born, Sittard en Susteren met hunne gerichten, mannen, burgmannen, dienstmannen, renten, gelden, verfalle, opkomlingen, kirckgifften, gifften voor prebenden ende andere geistlichen und weltlichen leenen und vort alle en iegelicke thobehouren in naeten ind droegen" door Reinhoud, hertog van Gulik en Gelre en graaf van Zutphen en Maria, hertogin van die landen, aan hun neef Frederik, graaf van Meurs en Sarwerden, op 4 juni 1421.
Het gasthuis van Sittard ontving jaarlijks uit de opbrengst een bedrag van 4 gulden
( M. Jansen, o.c., 54-55, nr. 75. Deze vermelding geeft ook A. van Slichtenhorst, XIV Boeken van de Geldersche Geschiedenissen. VIIIe Boek. Arnhem 1654, 191, rechter kolom. Deze geeft echter in plaats van vier gulden een bedrag van "vijf goud-guldens".)
. "Item gibt mein fürstl. Gnaden den Armen zu Sittart von einer Weiden die von Gaveren khomen, welches der Gasthausmeister empfangen.. 1 Vass-2 Cop"( Jülich-Berg III. Kellnereirechnungen Amt Born/Sittard 1569/70; Hauptstaatsarchiv Düsseldorf.)
.Door de plaatselijke overheid werd telkenjare een bedrag van 16 goudgulden aan het gasthuis betaald
( Jaarlijks verantwoord in de rekeningen en wel de Gasthuisrekeningen-inv.nrs 347-385, de Armenrekeningen-inv.nrs 427-522 en de Registers van jaarlijkse inkomsten van gasthuis en armen van Sittard-inv.nrs 582-633; alle GAS.)
terwijl daarenboven het vlees van te slachen "Duren" (= gemeente-stier), die uiteraard op gezette tijden vervangen dienden te worden, ter voorkoming van inteelt en ook wel eens wegens ouderdom, ter beschikking van de armen werd gesteld("Item noch Willem den Deureman geben dass er den Dur heft abgethaen für die Armen, im geben für Arbeytsloen ... 14 St.". Register van jaarlijkse inkomsten van gasthuis en armen van Sittard 1542-inv.nr 583; GAS. N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, Het Stadsarchief van Sittard, 1243-1794. Inventaris en Regesten. Sittard 1978, 59: Burgemeestersrekeningen o.a, 1629/30 en 1630/31, nrs 506 en 507; GAS.)
. De Duren waren gestald op "het Stadtbrouck" in en nabij "het Durenbüschke".Een nog veel stringentere toepassing van het begrip "wederdienst" vinden we in de bedeling van de thuis verblijvende armen. Op gezette tijden, meestal bepaald in de daartoe strekkende schenkingsakte, werden via een bepaalde stichting of schenking uitdelingen van voedsel gedaan in de parochiekerk aan de armen in de vorm van brood en/of haringen. Soms werd er ook een bescheiden zakcentje bijgegeven. Voor Sittard stonden als zodanig als vaste uitdeeldagen genoteerd St.-Catharinadag, de patroonheilige van het gasthuis (25 november), St.-Andriesdag (1 november), gedurende de Vasten iedere zondag, Sacramentsdag en Paasavond
( Gasthuisrekeningen 1660/62-inv.nr 360; GAS.)
. Over het algemeen werd een en ander in het stichtingsdocument vastgelegd.Zo bijvoorbeeld in 1483 als op 25 mei burgemeester en gezworen schepenen van de
stad Sittard bekend maakten dat voor de rechter en hen verschenen is Andreis
Bruggen, hun medepoorter, die: "puyrlic om die mijn Gods ind in rechter elmosen"
voor zijn ziel, die van zijn ouders en weldoeners, verklaarde aan de huisarmen te
Sittard: "alle jaer eirfflick, ewelick ind immermeer" te schenken een erfpacht van
zeven malder rogge en een bescheiden Rijnse gulden, aan hem, zoals blijkt uit twee
schepenbrieven, de ene ad zes malder rogge en de ander van een malder rogge en een
bescheiden Rijnse gulden, verschuldigd door Johan Lenssen, zulks onder de bedingen
dat:
a) de huisarmenmeesters elk jaar voor de zondagen in de Vasten een en
dertig witte mikken zullen laten bakken, en wel 15 stuks per vat tarwe, en bij ieder
witbrood geven "drey heerinck ind twe Koels moerken off eynen schillinck payementz
der stadt Sittart" welke aalmoes elke zondag in de Vasten uitgedeeld moet worden
vóór het H.-Sacrament "als onse Here Got gehaeven is van der Hoegemissen" of als die
Mis "uyt is", wanneer de vicaris of iemand die hem vervangt, zal komen met de
wijwaterskwast en over de aalmoezen een "miserere mit eenen de profundis ende drey
collecten" leest;
b) de vicaris daarvoor een van de aalmoezen zal ontvangen
terwijl de dertig andere aan de meest behoeftige armen binnen het kerspel Sittard
overhandigd zullen worden; c) mocht de vicaris of zijn vervanger vorenvermelde
gebeden over de gaven vergeten uit te spreken dan zullen de armenmeesters de aalmoes
die voor de vicaris bestemd was aan "eenen anderen armen mensch" geven totdat de
vicaris zijn verzuim goed maakt. Mocht daarna nog iets overschieten van de bedeling
dan zullen de armenmeesters dit als loon ontvangen
( Inv.nr 21-Regest nr 49; GAS. M. Jansen, o.c., 94-95, nr 134.)
.Het getal van de uitdelingen kon evenwel naar kwantiteit als naar kwaliteit aanzienlijke verschillen vertonen
( Zo bijvoorbeeld in het jaar 1630. Uit de Stichting Caroli Spehr, gewezen deken van het Kapittel: "Auf jeden der vier Sontagen in der Advent zu Behuff zwanzig Armen zwanzig Broter, jeder Brot ad fünff Pont und einem jeden ein Stück Fleisch von zweyen Pont und daneben auff Hailigen Pfingstag, Unster Lieben Frawen Himmelsfartstag, auff Allerheiligentag und Unser Lieben Frawen Lichttag jedes malle anderthalb Vass Weizes".)
. Vaak kleefde aan een bedeling ook nog de voorwaarde dat, indien men hiervoor in aanmerking wilde komen, men dan de H.-Mis ter ere van de weldoener diende bij te wonen en wel van het begin tot het einde. Hier werd streng op gelet( Registers van jaarlijkse inkomsten van gasthuis en armen van Sittard 1630 en 1633-inv.nrs 593 en 594; GAS. Armenrekening 1635/36-inv.nr 428; GAS.)
.Naast deze min of meer "vaste" inkomsten konden jaarlijks ook een aantal giften van particulieren aan de exploitatie worden toegevoegd. De bewaard gebleven charters leveren hiervoor het bewijs. Kortheidshalve verwijs ik naar de daarvan opgemaakte Regestenlijst die aansluitend aan de inventaris hierbij is opgenomen.
De totale ontvangsten en uitgaven werden verantwoord in jaarrekeningen, waarvan er heel wat bewaard zijn gebleven. Hierin werden ook de "extratjes" vermeld die over het algemeen afkomstig waren van de overheid. Zelfs de hertog werkte zo nu en dan hieraan mee. Onder het hoofdstukje "Auslieberen umb Gottes Willen und sonsten" kan men in de Kellnereirechnungen (de Ambtsrekeningen) van het ambt Born/Sittard passages tegenkomen als: "Item man pflegt den 4 pittenden Orden umb Gottes Willen zu geben jeden 2 Vass, dieweill aber dis Jahr niemandt dan die Minoriten aus Mhastricht erschienen, hab denselben vermogh Quietantien hiebei verruht...2 Vass. Als aber mein gnediger Fürst und Herr gnediglich bewilligt alsolche Allmusen wannehr dieselb von obgenannten Mendicanten nit gesonnen under den Haussarmen mit Vorwissen des Pastoren alhie auss zu finden, so seindt diss Jahr vermogh Quietants alhie ausgeliebert... 6 Vass"
( Jülich-Berg III: Kellnereirechnung Amt Born/Sittard 1609/10, fol. 38 r° (Rentmeister Johan Jhew); Hauptstaatsarchiv Düsseldorf. Daarnaast mochten de Bedelorden jaarlijks een graaninzameling in Sittard houden. De gunst om dit te mogen doen werd verkregen in het jaar 1671 toen "zich de pest vertoond had en meerdere paters er door waren aangetast. In dat jaar kwamen eenige paters Minderbroeders uit Linnich om de zieke burgers bij te staan, waarvoor hun vergund werd jaarlijks en ten eeuwigen dage eene korenkollekte in de gemeente te doen". J. Russel, Kronijk of geschiedkundige beschrijving der stad en voormalige heerlijkheid Sittard, met aanhangsesl over koning Zwentibold en de heerlijkheid Born. Maastricht 1862, 43.)
Daarnaast was het gebruikelijk dat bij bijzondere gelegenheden aan het hof, zoals bij geboorte, huwelijk, overlijden en dergelijke, de armen in de vreugde of het verdriet mochten delen. Ze kregen dan een extra uitkering, meestal in natura. Zo ook bijvoorbeeld in 1592 bij het overlijden van hertog Willem V van Gulik, Cleve en Berg, graaf van der Marck en Ravensberg, heer van Ravenstein. Op de dag van zijn begrafenis, 10 maart, werd in een akte vastgelegd dat "unsers gnedigen Fürsten Christmilden Gedechtnus, verordnet in dem Ambt alhie 6 Malder Roggen uff den 10. Martij ihren F.G. Begrebnustagh auss zu spinden und bei einem jeden Brodt einen Rader Albus zu verrichten und solchs mit unserer Verzeichnis neben den Provisoren und Gerichtsbekentnus in Rechnungh zu bringen". Aangezien het ambt een grensambt was en er voortdurend vreemde volken (militairen) door heen trokken, achtten de provisoren het raadzamer het geldbedrag te verzilveren voor haringen
( Jülich-Berg III: Kellenereirechnung Amt Born/Sittard 1591/92; Hauptstaatsarchiv Düsseldorf. Betreffende tekst is in extenso opgenomen onder bijlage XI.)
.Op 10 juni 1428-en dit is een ander voorbeeld van een extraatje-droeg Willem van den Bongart het huis Aldeghoor in ruiling over aan Daniël van Ghoor. Deze Daniël verklaarde op zijn beurt over te dragen "sijnen hoff, lant, benden ende broecken te Ophove in den lande van Borne, met pechten, cijnssen, keurmeden, in- en uysgelden", belast met een vat tarwe aan het gasthuis te Sittard en aan de kanunniken aldaar vier mark twee schillingen en vier kapoenen. Voorts erkende Daniël van Ghoor dat hem de verruilde goederen te Ophoven bij erfdeling toebehoren en dat hij ten deze goed spreekt voor zijn broers Johan en Willem en anderen. Zowel Ophoven als Aldeghoor waren leengoederen die in deze tijd verheven werden voor de graaf van Meurs als pandheer van het ambt Born/Sittard en op dat moment ook pandheer van Horn
( Eg. Slanghen, Bijdragen tot de geschiedenis van het tegenwoordig hertogdom Limburg, II. Roermond 1878, 233-235.)
.Later en dat-voor zover nagegaan kon worden in de bewaard gebleven rekeningen-sinds 1527 komt die "hoff te Ophove" in deze documenten voor als "de Dobbelsteynshoff to Ophoeffen"
( Gasthuisrekeningen 1593-1802-inv.nr 347/385. Armenrekeningen 1627-1824-inv.nr 427-522. Registers van jaarlijkse inkomsten van gasthuis en armen van Sittard 1527-1800-inv.nr 582-633; alle GAS. "Joncker Dobbelsteyn inhalt Pijlmans Bock und noe Ercken van Tudder als momber Dobbelsteyns huusvroe gestentenys van den Wijer der nu bijkant verlant is und gelegen is neyst den Wenhoeff tzo Ophoffen und ock bij dy koremole dy Dobbelsteyn zubehort, erffelick den gasthuus ... 1 vaet erten". Register van jaarlijkse inkomsten van gasthuis en armen van Sittard 1582-inv.nr. 586; GAS.)
.Onder het hoofd Uitgaven treffen we naast vaste ook variabele posten aan. Zo behoren tot de jaarlijks terugkerende posten de uitgaven voor levensonderhoud van de in het gasthuis verblijvende personen, het personeel en verdere functionarissen die diensten verrichten ten bate van het gasthuis zoals de schoolmeester die de armenkinderen van onderwijs voorzag en de persoon die rechtsbijstand verleende. Voorts vallen onder deze categorie het onderhoud van het gebouw en de put en andere verplichtingen
( Armenrekening 1645/46-inv.nr 438; GAS.)
.Onder het begrip "levensonderhoud" werd in de 17e eeuw in het gasthuis verstaan: kolen voor keuken en verwarming, kolengruis en leem voor het maken van "Kluten", "Funckelholtz, Holtzaschen und Fewerstein": "Schmalz oder Oly, Saltz, Seiffen, Lampenoly, Bessemen, Mandelen"; "Trouffel"; reparaties aan gebouw en put alsmede de aanschaf van nieuwe putemmers. Voor de verzorging en verpleging van de huisgenoten waren benodigd "slaeplaeckens en stroh" terwijl ook bedragen voor "ziekenvervoer" en "Thodkisten oder Laeden" jaarlijks beschikbaar waren. Als vaste post treffen we ook ieder jaar aan het verstrekken van "eyn Pahr Schuh"aan de twee nachtwachten, de veldbode, de gerichtsbode, de stadsbode, de gasthuisknecht en soms ook voor diens echtgenote als deze in het arbeidsproces binnen het gasthuis was ingeschakeld, alsmede aan de drie poortwachters. Ook werden jaarlijks "sechs Singhmessen" besteld en gelezen terwijl de rentmeester van Born ieder jaar 11/4 "Pfortzrecht" ontving
( Gasthuisrekening 1627/28-inv.nr 349; GAS.)
. In bijzondere gevallen werden ook uitkeringen-meestal in natura-gedaan aan speciale personen zoals bijvoorbeeld "Peter den Melaten"( J.M.S. Oremus, Sittardse stadsrekeningen 1588/89 en 1628/29. Monografieën uit het land van Sittard, I (1986), 73-75; met nadere bronnen.)
.Om een globale indruk te geven van de verscheidenheid van zo'n rekening laat ik hier enkele willekeurige voorbeelden volgen. Men dient er wel rekening mee te houden dat niet steeds dezelfde munteenheid werd gebruikt. Gedurende het boekjaar 1646/47 werden uitgegeven (de rekening was opgemaakt in guldens en stuiver):
Gld-St
"Item im Gasthaus monatlich bestelt 1 Kop Saltz, 3 Pint
Schmaltz,
1 Lb. Seiffen und 4 Bessemen, so monatlich 1 Gld-121/2 St 19-16
Im Gasthaus eind Kindt gestorben darvon eine Todtkist maeken lassen 2-0
Den H. Patribus Predigheren in Gelde geben 12-10
Eine Fraw so
kranck gewesen auss dem Gasthaus hierweg fahren lassen,
an Fracht 1-1
Den Gasthausputz auffen Marckt repariren lassen darahn ausgeben 5-0
In Gasthaus 25 Bouschen betalt 1-15
Im Gasthaus zwey Kesselen
lassen lappen daran ausgeben 1-15
Ein Tijn binden lassen ad 0-3
Die Ketten am Putz repariren lassen ad 0-8
Auf das Gasthaus decken
lassen an Schouff, Gerden, Latzen und Negel zusammen 27-101/2
Der
Armenhäuser im Beginenhauss nothwendig repariren lassen, an Schouff,
Leim
und Gerden 18-10
90-81/2
( Gasthuisrekening 1646/47-inv.nr 357; GAS.)
In 1669/70 bijvoorbeeld bestonden de keukenaankopen uit "Frantsche Brandenwijn, Borstsucker, Wein, Fleisch, Rendtfleisch, Anijs, Canditsuicker, Schmaltz, Kalfffleisch, Wachelter Wassen, Weissbrott, Kohlen und Eier"
( Armenrekening 1669/70-inv.nr 454; GAS.)
.Tijdens het boekjaar 1684/85 werd aan uitdelingen in totaal uitgegeven: (de rekening is opgemaakt in Reichsthaler, Albus en Heller).
Rth Alb Hl
An Brodt: 1122 Portionen, jede Portion 101/2 Lb ad 11.781
Lb;
an enckel Brodt 33 Stück, jede Portion 7 Lb. ad 231 Lb.,
zu
samemen 12.012 Lb.
Was nun gegen jedes Vass negst Abzug des Backlohnss
ad 5 Alb. auff jedem Vass ad 58 Alb. gerechnet 174 12 0
An Butter:
1109 Portionen, jede Lb. durcheinander auf 9 Alb.
gerechnet 124 61 0
An Bier: 53041/2 Quart, jede Portion 2 Alb. 132 49 0
Ahn Kohlen
und Fracht: 81/2 Fuhr
(1 Fuhr of 1 voer kolen = 2 karren.)
mit dem Weggelt ein Fuhrportion5 Rth-8Alb 43 28 0
Und an Kleidung und sonsten, ferner an Pfanden in Geld ausgegeben 90 52 0
565 42 0
Empfang 459 551/2 0
Nadelig saldo 105 761/2 0
De verantwoordelijke gasthuismeester zal niet met veel genoegen hebben teruggezien op de gang van zaken. Immers hij moest het deficiet uit eigen middelen aanzuiveren
( Armenrekening 1684/85-inv.nr 466; GAS.)
.Voor het jaar 1719/20 werden als vaste lasten aangegeven (rekening opgemaakt zoals hiervoren vermeld):
Rth Alb Hl
Dem Gasthausknechten Gerardten Kayser geliefert:
1
Fuhr Kohlen 5 66 3
1 Karrich Browkohlen 3 66 0
2 Karrichen Leim 0
25 0
Brandtholz 1 40 0
Fracht und Weggelt 2 2 0
50 Burden
Strohe 1 0 0
Von Allerheyligen bis April inclusive monatlich 1 Quarts
Ohligs
pro 16 Alb. 1 16 0
So dan in obgen. Zeith monatlich 1/2 Kop
Salss, facit 3 Kop, jeder
Kop 18 Alb. 0 54 0
Wie auch monatlich 4
Bessemen 0 24 0
Item monatlich 1/2 Lb. Seiff ad 3 Lb. jeder pro 5 Albus 0
15 0
Item von May bis 9bris monatlich 4 Bessemen 0 24 0
So dan wie
vor monatlich 1/2 Kop Salss 0 54 0
Im gleichen auch 1/2 Lb. Seiff, wie vor
0 15 0
Auff Christabendt dem Gasthausesknechten Gerardten Kayserss
ausgerichtet 1 doppelt Brodt (auf Kosten des Hernn Landtdechandten) 0 0 0
Den ersten Freytag in die Fasten 11/2 Pint Ohlig und 1/2 Malter Salss 0 10
0
Item sieben enckel Brodt; folgende 6 Wochen im Fasten wöchentlich
21 enckel Brodt; dan alle Wochen 1 Quart Ohlig 1 16 0
Im gleichen
auch wöchentlich 1/2 Kop Saltz, der Kop pro 18 Alb. 1 59 0
Dem
Gasthausknechten 1 Pahr Schuch pro 9 Schillingen 1 32 6
Seine Haussfraw 1
Pahr Schuch pro 7 Schilling 1 7 7
1 doppelt und 133 enckele Brodt 5 29 0
22 41 3
Ahn Spenden jährlichs in Gasthaus geliebert:
559
doppelte Brodt ad 101/2 Lb. und 185 enckele ad 7 Lb., macht in
toto
7.1641/2; wan gegen ein Vass 47 Lb. gerechnet werden, so
bringen obgen. Lb.
ahn Vass auff 562 Vass 201/2 Lb. jedes Vass juxta
fractionem pro 42 80 5 0
Ahn Backlohn hieab ad 6 Alb. pro Vass betragt 11 35 0
Dem
Gasthaussknecht gelieffert 11/2 Vass weise Erbsen, das Vass
pro 52 Alb. 0
78 0
114 79 3
( Gasthuisrekening 1719/20-inv.nr 380; GAS.)
In sommige gevallen werden door het Gasthuis ook bijdragen gedaan in de kosten van buitennormale verpleging van zieken of anderszins. Hier wordt in hoofdstuk 9: Medische verzorging, nader op ingegaan.
Daarnaast kende het Sittardse Gasthuiswezen ook speciale verplichtingen die dan
ook trouw ieder jaar in de rekening terug te vinden zijn en verantwoord worden onder
de aanduiding: "Dit sijnt allsulcke cijnss als dat Gasthuys joirs uytgylt". Zo wordt
bijvoorbeeld in het jaar 1541/42 hieronder vermeld:
Item den lantheere 1
portrecht
Noch vanden beghijnhuyss 3 sh.portrechts
Noch van dry
zyllen landt achter Heyden 2 lutzlyngen
Item joncker Dobbelsteyn 8 sh.
Item den heren van Arenbergh 13 lutzlyngen
Item dem heere van
Lynborch 6 marc 3 sh. 3 den.
Item den heeren van Capittel zo Sittart 9 marc
9 sh.
Item Heynen Douffen kenderen 1/2 fleems
Item This Voedtz...
11 pont gesmolten wet vanden hoeff op den Hoghen Wall
Item hant Nailken het
Goed Wienhout nicht dem gasthusbeemt angehalten ind angestect., 1 malder roggen dat
wellich gelt Symoen Scepen beuten dy Potport dat steet toe lousen myt 40 Horste
gulden ind 2 albus bij alsoe dat dy voirss. Nailken stirft.
Item anno XVc
ind XLII den XIII. Dach Aprillis haet Lenss Reyspenning aeff gelacht aen Thomas
Exters twee malter rogge mit dryenseventich Hornsch gulden off dye werd overmitz
Gort Cluwens ind mich Selis Soellen.
Heb op dem gasthus betalt, aen dem
brantscat 50 Hornsche gulden 4 albus 1 denarij, dy ander rest hub ich brucht in mijn
lauffe rekenschap"
( Register van jaarlijkse inkomsten van gasthuis en armen van Sittard 1542-inv.nr 583; GAS.)
De verantwoording van het geldelijk beheer lag in handen van de gasthuis- en de armenmeesters, die, zoals we reeds eerder opmerkten, aanvankelijk voor een periode van van één jaar hun ambt aanvaardden. Later werden ze voor langere tijd aangesteld
( Zie de Lijst van Armen- en Gasthuismeesters zoals die onder bijlage I is opgenomen.)
. Dit nam niet weg, dat de benoeming van jaar tot jaar geschiedde. Bij het aannemen van de functie verplichtten de gasthuis- en armenmeesters zich boek te houden en volgens een bepaald stramien de inkomsten en uitgaven weer te geven. Daarbij was het een ongeschreven wet, dat bij negatieve resultaten dit automatisch betekende dat de rekenplichtige het deficiet uit eigen middelen moest bijpassen. In dat geval volgde steevast een nadere herberekening van alle posten. De schriftelijke neerslag hiervan wordt dan ook regelmatig in het archief aangetroffen. Dat dit ook wel eens tot conflicten heeft geleid, behoeft hier geen nader betoog.Het boekjaar voor gasthuis en armenzorg nam een aanvang op 25 november, St.-Catharinadag, de patroonheilige van het Sittardse gasthuis en eindigde op 24 november het jaar daarop volgend.
Het oude gasthuis bevond zich in een eigenaardige verhouding tussen de kerkelijke- en wereldlijke gezags- en machtuitoefening. Het episcopaat gaf zijn aanspraken op controle en visitatie over het hospitaal, die op de oorspronkelijke kerkelijke rechten teruggingen, niet op. Tijdens het Concilie van Trente (1545-1563) werd het oppertoezicht over alle "vrome" instellingen aan de bisschoppen toebedeeld. Dit gold uiteraard ook voor de gasthuizen en scholen
("Curent ordinarii, ut hospitalia quaecumque a suis administratoribus, quocumque illi nomine censeantur, etiam quomodo exemptis, fideliter et diligenter gubernetur". Sessio VII, caput XV, geciteerd naar Sacrosancti et Oecumenici concilii Tridentini ... Canones et Decretae. Vindobonae 1761, 109. A.M.P.P. Janssen, De bisschop op bezoek. C.R.A. van Bommels kerkvisitaties in het Land van Zwentibold 1834/35. Historisch Jaarboek voor het Land van Zwentibold VI (1985), 79.)
.Het visitatierecht, natuurlijk niet alleen over de gasthuizen en scholen, maar in eerste instantie over de parochiekerken, kapellen en kerkelijke beneficiën, deelde de bisschop aanvankelijk met de aartsdiakens en landdekens en deze samen met de pastoors. In de synodale besluiten van de 17e eeuwe nog werd er daarom gesproken van "provisores generales pauperum", die de zorgvuldige en verantwoorde besteding van de inkomsten en uitgaven van de gast- en weeshuizen controleren moesten
( Historisches Archiv des Erzbistums Köln. Decret.Juliac, 10, nr 3, fol. 2 r°-6 r°.)
. De jure is dit geestelijk recht nimmer aangevochten, de facto wel degelijk. In de 16e eeuw werden zwaarwegende politieke en in de eeuw van de reformatie ook religieuze meningsverschillen tussen de aartsbisschoppen en de hertogen van Gulik ten tonele gevoerd. Uiteindelijk zette de hertog de bisschoppelijke rechter aan de kant en ging zelf kerkvisitaties in zijn hertogdom invoeren en wel in 1532, 1550, 1559 en 1580 waarin, zij het zijdelings, ook de gasthuizen werden betrokken.Zo moesten bijvoorbeeld de hertogelijke Raden in 1532 onderzoeken "woe voel kercken, cloistere, spitalen, vicareien an jedemoirt sin, wat die vor renten heben, wie die stiften ind giften sin moegen"
("Instruktion des Herzogs Johann für die Räte und Visitatoren zur Vornahme der Erkundigung über Kirchenwesen" ongedateerd (1532 vóór 29 oktober), genummerd 1, punt 5: "Sullen unse Rede vurs. Erefaren wie und durch wem der gemeinen Spitael ind Schoelen halver opmerkens heben ind erfaering doen, wie und durch wem die underhalden und vorwesen werden". O.R. Redlich, Jülich-Bergische Kirchenpolitik am Ausgange des Mittelalters und in der Reformationszeit. II: Visitationprotokolle und Berichte. Erster Teil: Jülich 1533-1589. Bonn 1911, 3-6 (herdruk Düsseldorf 1986).)
. Ook bij de latere visitaties volgden soortgelijke, de gasthuizen betreffende, aanwijzingen("2. Aufzeichnung verschiedenen Vorschläge und Erwägungen, Misstände und Beschwerden in Hinblick auf die bevorstehende Visitationen" ongedateerd (1532): onder punt 9: "Zu Gedenken der Rechenschaften der Kirchenrenten, Spital, Broderschaften; Ordnung der Spitael".)
. Voor het ambt Born/Sittard vonden voor zover bekend deze visitaties plaats op 25 juni 1533, 30 juni 1550, 23 oktober 1559 en 4 juli 1582( O.R. Redlich, o.c., II, Erster Teil; voor ons onderzoek: Sittard, 84-90.)
.Anno 1533 wordt aangaande het Sittardse gasthuis vermeld: "Im Gasthaus sin 2 Missen, es sollen da 3 sin. Si hoeren, es soll ein Mis darus komen sin. Die Gasthausmeister setzen die Hern vom Capittel und die Stat. Und nu keren si die boven us und deilen es den Huisarmen. Man spindt offenbar. Das Gasthaus hait wail 200 Malder Roggen. Bi des Gasthuis Rechenschaft sin der Decken und Official".
Voor 1550 wordt gesteld dat Vaiss von Stockum "Gastenmeister" en Lentz Wijnnecken "Armenmeister" is. "Der Vizekurat klagt darüber, dassihm die Brode und die Opfergaben vorenthalten werden. Den Armen wolle er gern nachlassen. Haben Broderschaften, Hospitäler und Spinden, werden gehalden, wie van alders. Klage der Hospitalmeister im Interesse der Armen über Daem van Alffen, der ihnen eine Rente von 2 Malter Roggen vorenthalte, die s.Z. von einer altten Frau gestiftet und auf den alten Hof bei Alffen versichert worden ist".
Het commentaar voor 1559 is vrij kort en zonder specifieke opmerkingen: "Die Stat hat der Kirchen und Gasthausrenten schriftlich überantwort. Das Gasthaus besass an Rübsaem 1 Malter-2 Fass-2 Cop, an Bohnen 2-4-0, an Hafer 0-4-0, an Butter 4 Quarten, an Unzell 11 Pfund, an Roggen 100 Malter (davon dem Pastor 3 1/2 Malter), an Geld 109 Gulden-16 Albus-2 Heller. Die Armen besassen 11 Malter Weitzen, 2 Malter-1 Fass-3 Cop Rübsaem, 84 Malter-5 Fass-3 Cop Roggen, 20 Gulden-20 Albus".
De nadere omschrijving voor het jaar 1582 is in feite nog veel summierer: "Das Kapittel hat die Kollation der 9 Vikarien in der Kollegiatkirche und der Gasthausvikarie". Onder de "Vikarien" wordt onder nr 8 vermeld: "Eligii und Gasthaus: R. Wylich, beide zum Unterhalt eines Schulmeisters verwendet (18 Malter-3 Fass Roggen, 8 Hornsche Gulden, 1 Rider Gulden)".
Deze "Gulikse godsdienststrijd" vond pas zijn einde in 1621 bij het "Provisionalvertrag". Tegen zekere concessies konden daarna afgezanten van de aartsbisschop in begeleiding van hertogelijke gedelegeerden visitaties in het hertogdom Gulik doorvoeren. De eerste vond plaats in 1626 waarna er nog verschillende volgden. De protocollen die hiervan opgemaakt zijn, bevinden zich in het Historisch Archief van het Aartsbisdom Keulen
( Protokollen Visitationen Jülich A ff.)
. Deze zullen te zijner tijd geraadpleegd moeten worden. Later zijn hiervoor voorbedrukte formulieren gebruikt die-sinds 1717-maar liefst 133 vragen bevatten. Voor ons doel is alleen vraag 97 van belang. Deze luidt: "an adsunt hospitalia seu fundationes pro pauperibus?"( H.O. Brans, Hospitäler und Siechenhäuser in Düren und Umgebung bis zum Ende des 18. Jahrhunderts. Dürener Geschichtsblätter. Mitteilungen des Dürener Geschichtsvereins e.V., nr 73. Düren 1984, 53.)
De wereldlijke machthebbers-voor ons derhalve de hertog van Gulik-hadden evenwel, afgezien van de in de 16e eeuw zich in feite toegemeten kerkelijke compententie, zeer zeker ook andere gronden zich met de gasthuizen te bemoeien. Enerzijds kon hen de oplossing van de sociale problemen, waartoe de gasthuizen hun steentje bijdroegen en daarmee het gebruik volgens de eigenlijke zin van de inkomsten niet onverschillig zijn, anderrzijds lag deze bemoeizucht in de aard van het vooreerst geen onderscheid kennende weldadigheidsprincipe van de gasthuizen. In de ogen van de overheid onderkende het systeem misbruiken die vanzelfsprekend bestreden dienden te worden. Zo verordineerde hertog Johan op 7 mei 1532 (uitgevaardigd te Hambach) al zijn ambtsmannen de gasthuismeesters te bevelen géén gezonde of verdachte personen in gasthuizen te herbergen
( G. von Below, Landtagsakten von Jülich-Berg 1400-1600. I: Teil 1. Düsseldorf 1895, 204.)
.De "Polizeiordnung" van 1558 wijdt voor het gehele hertogdom Gulik een afzonderlijke zinssnede aan de gasthuizen: "Die Amtmänner und Befehlshaber, die Städte und Kommunen werden angewiesen, auf korrekte Führung der Spitäler und bestimmungsgemässe Verwendung der Gefälle zu achten. Die Spitalmeister sollen angewiesen werden keine starcke gesunde fremde unbekante arghwänige Bettler auf zu nehmen"
( Jülich-Berg II, Teil III: Algemeines nr 17; Hauptstaatsarchiv Düsseldorf.)
.Verder kregen de ambtmannen en ambtlieden van hertog Willem op datum van 31 mei 1568 het bevel zich in te dekken tegen eventuele overvallen. Als voorzorgsmaatregel werd de eis gesteld vreemdelingen in de gasthuizen streng te observeren
( A. Tille, J. Krudewig, Übersicht über den Inhalt der kleineren Archive der Rheinprovinz, II. Publikationen der Gesellschaft für rheinische Geschichte XIX. Bonn 1904, 136.)
. Deze problemen bleven in de volgende eeuwen telkens weer de kop opsteken. Dit had tot gevolg dat keurvorst Carl Theodor op 11 februari 1763 een verordening uitvaardigde ter bescherming tegen "rondzwervende bandieten, deserteurs en dergelijk gespuis" die uitdrukkelijk als aanvulling van de nog steeds vigerende "Polizeiordnung" van 1558 gold en als zodanig ook bedoeld was. Overigens wordt hiernaar terug verwezen. De gasthuizen zijn in deze tijd ook nog steeds bedoeld als opvangcentrum voor pelgrims en niet voor passagiers "die onder de schijn van vroomheid, evenwel alleen maar ter dekking van snode bedoelingen, voortdurend van het ene naar het andere verhuizen"( W. Inden, Aus vergilbten Blätter, II. Rurblumen. Heimatbeilage zum Jülicher Kreisblat 1932, 91. N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, Het Stadsarchief van Sittard, 1243-1794. Inventaris en Regesten. Sittard 1978, 1-inv.nr 4; AS.)
.Ook in het "Religionsvergleich" met Keurbrandenburg van 26 april 1668 waren de gasthuizen mede betrokken. Dit betekende, dat "alle kerken, kloosters, stiften, kapellen, gasthuizen, prelaatswoningen, prebenden, kanonikaten, pastoraten, vicariën en andere geestelijke beneficiën, als ook de scholen" in Gulik-Berg op dezelfde manier als het vergelijk van 1 januari 1629 aangaf, instand gehouden zullen moeten worden
( J.J. Scotti, Sammlung der Gesetze und Verordnungen welche in den ehemaligen Herzogthümer Jülich, Cleve und Berg ... ergangen sind, I. Düsseldorf 1821, 985, 1134 en 1742.)
. Naar dit decreet zal niemand, van welke confessie ook, uitgesloten zijn van de diensten van gasthuizen, weeshuizen of leproserieën. Daarenboven bepaalde hertog Johann Wilhelm op 14 april 1682 dat weeskinderen van protestants geloof in de "algemene" weeshuizen opgenomen moesten worden, alwaar ze, net als de overige bewoners van de gast- en armenhuizen, door hun zielzorgers bezocht mochten worden. Voorts was het verboden protestanten tegen hun wil aan te wijzen als provisor, gasthuismeester of armenmeester( J.J. Scotti, o.c., 689.)
.Een meer dan belangstellende interesse had de landsregering voor de vermogensverhoudingen van de gasthuizen en vooral in de besteding daarvan. De "Polizeiordnung" van 1558 bevatte overigens al bepalingen rond dit thema. Dit hield ook in dat de gast-, armen- en weeshuizen-vermoedelijk steeds, maar zeker sinds het decreet van 4 juni 1766 te Düsseldorf uitgevaardigd-van belastingaanslagen waren gevrijwaard
( J.J. Scotti, o.c., 1991.)
.Reeds op 5 oktober 1546 had hertog Wilhelm een "Armenverordening" in het leven geroepen die onder andere de jaarlijkse overschotten van de gasthuizen bestemde voor de armen in de algemene zin
( J.J. Scotti, o.c., I, 42.)
. Om evenwel de hoogte van de batige saldi, voor het geval die er waren, vast te stellen alsmede om invloed op de besteding van de gelden te kunnen uitoefenen, werd bepaald dat een vertegenwoordiger van het landsgezag aan het onderzoek en de afhoring van de rekeningen van de kerk, gast- en armenhuis deelnam. Het lag daarom in de lijn van de verwachting dat de ambtmannen met deze taak belast zouden worden, hetgeen dan ook sinds 1554 daadwerkelijk geschiedde( G. von Below, o.c., Erster Band, Teil 1, 704.)
. In feite betekende dit een ingreep niet alleen in het kerkelijk recht maar ook in dat van de provisoren en in het bijzonder in dat van het stadsbestuur.Het landsgezag baseerde deze ingreep op het Absolutisme
( Het Absolutisme is een vorm van gezagsuitoefening en bestuur in de staat, waarbij alle daartoe nodige macht en bevoegdheid in de persoon van de vorst geconcentreerd zijn. De vorst baseerde zich daarbi veelal op de leer van het "Droit Divin", het goddelijk recht, waarop de heerschappij van de vorst was gestoeld. Volgens dit recht had de vorst zijn macht rechtstreeks van God ontvangen en was derhalve aan geen mens verantwoording verschuldigd. Het Absolutisme mag als verschijnsel beschouwd worden dat kenmerkend is voor de geschiedenis van Europa in het begin van de 16e tot eind 18e eeuw. De Franse koning Lodewijk XIV geldt als absoluut vorst bij uitstek.)
dat met zijn aanspraken op controle van het gezamenlijk openbaar leven door de centrale macht ook doordrong in het hertogdom Gulik. De inbreuken op het gasthuis- en armenwezen werden ook hier veelvuldiger en vooral doordringender. Decreten van 8 maart 1704, 6 oktober 1714 en 19 januari 1753 regelden de inrichting van de kerk- en armenrekeningen en hun controle en toezicht door de keurvorstelijke ambtenaren. Bij het laatste decreet van 1753 werd de Geheime Raad met de controle belast. Tevens werd hierin de benoeming van de kerk- en armenprovisoren geregeld( J.J. Scotti, o.c., I, 985, 1134 en 1742.)
. Hieraan voorafgaand had de hertog bij decreet van 10 september 1744 al regels voor het beheer en de bewaring van de geldswaardige papieren en de archieven op schrift gesteld( N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, o.c., 1-inv.nr 4; GAS.)
.Het decreet van 15 mei 1750 bepaalde dat de kerk-, gasthuis- en armenrekeningen voortaan niet meer op de "Herrengedingen", de voogdgedingen, afgehoord behoefden te worden
( J.J. Scotti, o.c., I, 1694.)
. Als uitvloeisel van de beschikking van 19 januari 1773-met een aanvulling van 27 september 1774 over de boeking van de inkomsten-zullen genoemde verantwoordingen voortaan jaarlijks vóór het einde van de maand juni gesloten en aan de hertogelijke rekenkamer ingezonden dienen te worden( J.J. Scotti, o.c., II, 2090, 2105.)
. Bij niet inachtneming van deze termijn werd onmiddellijk vanwege de hertogelijke kanselarij een herinneringsaanmaning verzonden. In sommige gevallen ging de inmenging van de overheid uiteindelijk zover, dat zelfs in 1712 bij het officieel sluiten van de leprozenhuizen in het hertogdom Gulik de keurvorst de inkomsten van deze inrichtingen aan zich trok ondanks het feit dat dit werk van liefdadigheid praktisch geheel op plaatselijke initiatieven stoelde( H.O. Brans, o.c., 55-56.)
.Het gasthuis met de daaraan verbonden kapel was zonder twijfel een onscheidbare twee-eenheid. In oorsprong was de kapel een noodzakelijk onderdeel van deze middeleeuwse instelling aangezien het leven van de gasthuisbewoners-en zeker in de beginfase-begeleid werd door gebed en godsdienst. Dit gold in het bijzonder ten aanzien van een dagelijks memorie voor de stichter van het gebouw en zijn weldoeners, die overeenkomstig de ideeën van die tijd Gods loon en dankbaarheid vanwege de betrokkenen voor hun materiële gaven verwachten mochten
( C. Probst, Das Hospitalwesen in hohen und späten Mittelalter und die geistliche Stellung der Kranken. Sudhoffs Archiv 50 (1966), H.3, 246-258.)
. Bij de oudere gasthuizen zal deze kapel of kerk dan ook nooit ontbreken.De gasthuizen werden ofwel tegelijkertijd met de kapel of bij een al bestaand kerkelijk gebouw opgericht dat dan aan het gasthuis werd toegevoegd. Voor Sittard lijkt de bouw van gasthuis en gasthuiskapel in één campagne te zijn verwezenlijkt. Immers er is nergens enig gegeven gevonden over een gescheiden bouw of een latere toevoeging. De gasthuiskapel heeft waarschijnlijk aangesloten oostelijk van de binnen de pandhof opgegraven funderingen (zie hoofdstuk 4). De kapel lag ten noorden van de beek en was, zoals gebruikelijk, georiënteerd. In 1659 is men, na afbraak van de gasthuiskapel, begonnen met het leggen van de funderingen voor de op die plaats nieuw te bouwen kloosterkerk en het overkluizen van de beek ter plaatse. Zo werd de grondslag gelegd voor de eerste vijf traveeën van de nieuwe kloosterkerk, gerekend vanaf de Markt. De overkluizing en het muurwerk daarboven zijn in mergelsteen uitgevoerd. Waarschijnlijk heeft men deze vijf traveeën eerste geheel voltooid en daarna de gasthuiskapel afgebroken om vervolgens de kloosterkerk-de huidige St.-Michaelskerk-in noordelijke richting af te bouwen
( A.A.M. Warfemius, Het voormalig Dominicanenklooster te Sittard. Bulletin Kon. Nederl. Oudheidkundige Bond 85 (1986 nr 5), 220.)
.Hoe vaak en wanneer of door wie nu in deze kapel Echaristie gevierd is, blijft naar alle waarschijn-lijkheid in de schoot van de onzekerheid verborgen. Reeds op 15 juni 1350 verklaarde Egbert de jonge voor de schepenen van Sittard schuldig te zijn aan het gasthuis aldaar een jaarrente van "12 oude grootten" waarvan op Allerzielendag (2 november) één groot betaald moest worden aan "den tijdelijken priester die het Gasthuis bedient". Tot zekerheid van betaling stelde hij tot onderpand een gedeelte van zijn hof, groot een sil, gelegen aan de beek "daer men gheit tot Millen"
( M. Jansen, Inventaris van het oud-archief der gemeente Sittard, I: 1243-1609. Sittard 1878, 20-21, nr 23.)
. Wel vermelden de bewaard gebleven rekeningen jaarlijks een uitgavepost van "ein Malder Rogen vor den dreyen Capellanen jederen"( Zie noot 13 van Hoofdstuk 2.)
.De bedienaren moeten wellicht gezocht worden onder de beneficianten van het Sittardse kapittel van St.-Petrus, die als taak hadden onder andere de bediening van de altaren in de collegiale kerk en de bij het kapittel geïncorporeerde kerken, zoals het gasthuis
( J.A.K. Haas, Inventaris van het archief van het Kapittel van Sint Pieter te Sittard. Maastricht 1970, 1; RAL.)
. Over het aantal altaren bestaat momenteel nog geen overeenstemming. Oud-archivaris J. Habets noemt een getal van zeven( J. Habets, Geschiedenis vanhet tegenwoordig bisdom Roermond, III. Roermond 1875, 632.)
. B.A. Pothast telt er voor het jaar 1802 acht( A. Dunckel, Kurze Chronik von Sittard von 900 bis 1755, fortgesetzt nach desselben Manuscripten und andere Quellen, sammt drei Anhänge von 1757 bis in 1891 von B.A. POTHAST. Sittard 1891, 40.)
terwijl volgens de opgave van pastoor Chimareus uit 1539( A.H. Simonis, Het Kapittel van de Collegiale Kerk. Sittard historie en gestalte. Sittard 1971, 198.)
en O.R. Redlich uit 1582( O.R. Redlich, Jülich-Bergische Kirchenpolitik am Ausgange des Mittelalters und in der Reformations Zeit, II: Visitationsprotokolle und Berichte. Erster Teil. Jülich 1533-1589. Bonn 1911, 90 (Herdruk Düsseldorf 1986).)
er negen existeren.De meest voorkomende gasthuis- of hospitaalpatroon was in vele gebieden de H.-Spiritus of H.-Geest. Deze H.-Geest-gasthuizen behoorden tot verschillende stichtingsfasen. Aanvankelijk gaf de Spiritus Sanctus van de 11e-13e eeuw als "Pater pauperum, consolator optimus, hospes animae"
( Aldus de in 1031 tot stand gekomen Pinksterhymne "Veni Sancte Spiritus". W. Schmitz-Dobbelstein, Die Hospitalschwestern von St.-Elisabeth in Aachen, 1622 bis 1922. Aachen 1922, 2.)
, alzo als "vader van de armen, als beste trooster, als gast van de ziel" niet alleen talrijke gasthuizen/hospitalen in Europa zijn naam, doch ook een in deze tijd opgerichte hospitaalorde. De H.-Geestorden hadden evenwel ten aanzien van het Rijnland, ondanks tegenstrijdige beweringen, nauwelijks betrekkingen. Pas in de 16e eeuw krieeg deze orde enige grip op dit gebied door middel van stichtingen van H.-Geesthuizen te Düren en Jülich. In deze tijd was veel meer de "mensa Sti Spiritus" of de "mensa pauperum" het gangbare begrip voor de armenstichtingen van een parochie. Vaak heetten de armenmeester dan ook H.-Geestmeesters( Hiervoor geeft het tal van bewijzen, in het bijzonder uit het bisdom Luik zoals bijvoorbeeld de visitatieverslagen van onder andere de Christengemeenschappen Susteren en Wassenberg in het aartsdiakenaat Kempen uit het jaar 1697 laten zien. Jülich-Berg II, nr 237; Hauptstaatsarchiv Düsseldorf.)
.Een andere, niet minder typische, gasthuis/hospitaal patroon was ook de H.-Nicolaas, die niet alleen over een aantal Rijnlandse hospitalen (onder andere Wassenberg) het beschermheerschap voerde, doch daarnaast ook gold als de patroon van de reizenden
( J. Habets, o.c., I, 1347.)
. In het algemeen werd hij in het gebied van de Nederrijn en in het bisdom Luik als zodanig vereerd. Hierbij bleef het echter niet. Vele gasthuizen hebben op lokale gronden natuurlijk ook gebruik gemaakt van andere heiligen zoals bijvoorbeeld de H.-Elisabeth( Bedoeld wordt de H. Elisabeth van Thüringen (1207-1231). Naast vele andere zich gestelde levensopgaven beoefende ze gedurende het hongerjaar 1226 in het hospitaal aan de Wartburg een heldhaftige liefdadigheid. Na de dood van haar echtgenoot Ludwig von Thüringen in de Kruistocht van 1227 werd ze in de winter van 1227/28 door de Thüringse adel van alle bezittingen beroofd, waarop ze als weduwe recht had.Te Eisenach wonende, leed ze bittere armoede. Onder bescherming van de teruggekeerde Thüringse kruisvaarders verhuisde ze weer naar Thüringen. Door bemiddeling van Koenraad van Marburg ontving ze tenslotte een grote som gelds en bezittingen in de buurt van Marburg. Hier deed ze in de winter van 1228/29 een Franciscushospitaal bouwen, waar ze, gekleed in het grijze kleed van de Orde, onder strenge zieleleiding van pater Koenraad, haar reeds zo verzwakte gezondheid in dienst stelde van de armen en melaatsen)
Ze stierf vrij snel daarna en wel op 24-jarige leeftijd.
((Feestdag 19 november). Katholieke Encyclopaedie, tweede druk, deel 9. Amsterdam/Antwerpen 1950, 922-923.)
en zoals in Sittard de H.-Catharina( Welke Catharina bedoeld wordt is niet geheel duidelijk. Er zijn er drie van die naam die in aanmerking komen: a) Catharina van Genua (1447-1510). Zij wijdde zich sedert 1479 aan de ziekenverpleging in het grote hospital Pammatore. Van 1491-1497 stond ze aan het hoofd van deze instelling en onderscheidde zich bijzonder in de pestjaren 1493 en 1501 (Feestdag 22 maart); b) Catharina van Siena (1347-1380). Tot vele andere taken die ze zich gesteld had, behoorde ook het verzorgen van pestlijders (Feestdag 30 april). c) Catharina van Alexandrië, de "noodheilige", +307, die omwille van haar geloof de marteldood is gestorven (Feestdag 25 november). Katholieke Encyclopaedie, tweede druk, deel 6. Amsterdam/Antwerpen 1950, 940.)
.Haar feestdag behoorde derhalve tot de vaste dagen waarop een bedeling plaats vond
( Gasthuisrekening 1660/61-inv.nr 360; GAS.)
. Deze dag was te Sittard tevens de aanvang van een nieuw boekjaar voor de financiële verantwoording. De reden van de patroonskeuze van de H.-Catharina te Sittard is onbekend. De bewaard gebleven-en thans geïnventariseerde-stukken geven hierover geen uitsluitsel. Merkwaardig in deze keuze is dat de feestdag van Catharina van Genua (22 maart), die gezien haar verdiensten in deze sector model zou moeten staan voor dit patroonschap, niet als zodanig gold, doch de herdenkingsdag van Catharina van Alexandrië (25 november), één van de "noodhelpers".De Sittardse huiskapel werd in 1626 in gebruik gegeven aan de zich aldaar gevestigde paters Dominicanen in de Plakstraat in de daar gelegen voogdswoning. In 1631 volgde dan de overdracht in eigendom samen met het gebouw van het gasthuis
( Kloosterarchief Dominicanen Sittard, charter nr 7; RAL. N. Eussen, 300 jaar St.-Rosakapel te Sittard. De Maasgouw 94 (1975), 1970. Verslagen omtrent 's-Rijks Oude Archieven (VROA) 1904, 595-akte 275.)
. Even van te voren werd het kapeldak nog aan een onderhoudsbeurt onderworpen: "item deweil Johan der Neussernen auff das Gasthaus Capel allerleyns gedeckt ..."( Gasthuisrekening 1627/28-inv.nr 349; GAS.)
. Beide gebouwen zijn successievelijk tussen 1631 en 1668 vervangen door het Dominicanenklooster aan de Oude Markt met kapel, de huidige St.-Michaelskerk( Liber Patrum a consilio conventus Sittardiensis S.Michaelis Archangeli S.Ordinis Praedicatorum ... inchoatus sub A.R.P.F. Raymondo a Campo, quarto eiusdem conventus priore, anno domini 1664, 15 Septembris, fol. 4 v° en 5 r°; Archief Paters Dominicanen Nijmegen; kopie GAS. J. Leinarts, Geschiedenis omtrent het leven van St.-Rosa en hare vereering te Sittard. Sittard 1958, 2. J.J.M. Timmers, Sittards oudste monumenten. Sittard historie en gestalte. Sittard 1971, 354.)
.Ook in het nieuwe onderkomen van het gasthuis was vanzelfsprekend weer een ruimte tot kapel ingericht waaraan ook weer bedienaren waren verbonden, die trouw jaarlijks de daarvoor ter beschikking staande vergoeding, zoals uit de rekeningen blijkt, in ontvangst namen
("Noch den dreyen Capellaenen jederem guetgemacht ein Malder Roggen, jedes Vass per drey und zwanzig Stüber". Armenrekeningen, onder andere 1645/46, 1653/57, 1682/83, 1689/90, 1697/98, 1698/99, 1701/02, ... 1795/96.)
. Deze kapel was evenwel geen afzonderlijk gebouw doch een inpandige ruimte. We treffen dan ook geen afzonderlijke rekeningen ten behoeve van reparaties aan deze kapel meer aan. De rekeningen spreken na de verhuizing bij het onderhoud uitsluitend nog van het gasthuis.In het algemeen gesproken was aan de toenmalige gasthuizen of hospitalen géén vaste medische staf met alle hulpmiddelen zoals wij de kennen verbonden. Het begrip "ziekenhuis-moderne-stijl" was immers nog een geheel ongekende weelde
( CH. Lichtenthaler, Geschichte der Medizin, I. Köln 1972, 335)
. De dagelijkse zorg en verpleging was toevertrouwd aan de gasthuisknecht die al dan niet geassisteerd werd door zijn echtgenote. Zo nodig werd hij voor de heelkundige praktijken bijgestaan door de "heelmeester", een beroep dat in de vroege middeleeuwen veelal door de plaatselijke barbier mede werd uitgeoefend. Pas in latere tijden, zo tegen het einde van de 17e en het begin van de 18e eeuw, zien we de "stadsarts of chirurgijn", de vroedvrouw en de apotheker voor het genezen en helen van de medeburgers ten tonele verschijnen, zoals uit de rekeningen valt te distilleren( Zie voetnoot 5 van hoofdstuk 3.)
.Rond deze tijd werden ook "armendoctoren" en "armenvroedvrouwen", mede ten behoeve van de bewoners van het gasthuis, aangesteld. Ze ontvingen hiervoor een jaarlijkse uitkering uit de armenmiddelen
( N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, Het Stadsarchief van Sittard, 1243-1794. Inventaris en Regesten)
. "Gleichwie mit den Chrirugo Henrich Benedict in betref der Bedienung deren hiesigen Catholischen Armen der Accord dahin getroffen worden, dass demselben aljährlich mit S.Catharine, 1792 zum erstenmal und so fort von Jahr zu Jahr, zwölff Reichsthaler pro 80 Albus edictmässig anstatt Gehalt bezahlt werden sollen, als hätte Gasthausmeister Daniel Benedict dieses aus zu zahlen und in Rechnung zu bringen. Signum Sittard den 25. 9bris 1792. (w.g.) Pet.Jos Pelzer, Pastor Sittardiensis; L. Leurs, Provisor; J.D. Arnoldts, Provisor"."Das mir Unterschriebenen mein Jahrgehalt in betref der Sittarder Armen pro anno 1792 von dem Gasthausmeister Daniel Benedict mit 12 Reichsthaler edictmässig richtig ist auszahlt worden, ein solches bescheinige hiemitten quittirendt. Sittart den 30. Apprillis 1793. (w.g.) H. Benedict, Chrirug.leg."
( Bijlagen Gasthuisrekening 1791/92 en 1792/93-inv.nrs 417 en 418; GAS.)
. In de daarop volgende jaren werd gesteld dat dit betreft "das Jahrgehalt wegen Bedienung der Armen des Kirspels Sittard"( Bijlagen Gasthuisrekening 1793/94-inv.nr 419 en 1794/95-inv.nr 420; GAS.)
.Op 27 augustus 1775 werd het salaris van de "Stadts Heebamm" opnieuw vastgesteld. "Burgermeister dahier hatt der Stadts Heebamm Maria Anna Simons für Bedienung der Armen und anstatt des herkommentlichen Gehalts alljährlichss zehen Reichsthaler nebst eine doppelte Karrich Kohlen zu verrechnen und in Rechnung zu führen"
( N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, o.c., 130-inv.nr 1257; GAS.)
. "Dass mir zeitlicher Bürgemeister Hr Scheffen Lutscher pro hoc anno 1782 in 1783 mein jährlichss Gehalt für Bedienung der Armen mit zehen Reichsthaler baar bezahlt haben, hier mit quittirend bescheinige. Sittardt den 22.September 1783. (w.g.) Maria Anna Siemons, Hebbamm"( N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, o.c., 73: Bijlagen Burgemeestersrekening Johan Melchior Lutscher 1782/83 en 1783/84-inv.nrs 727 en 728; GAS.)
.Deze maatregel werd op bevel van de hertog van Gulik van 8 maart 1785 weer ingetrokken. De vroedvrouw werd toen ingepast in de algemene regeling voor het hertogdom: "Da Serenissimus durch gnedichst Circular vom 8ten Martij 1785 gnedigst befohlen, dass denen Heebammen von jeden Entledigung der Armenkinder 15 Stüfer auss Armenmitteln verreichet werden solle, so wirdt das gnedigste Circular der Hebamme Anna Maria Simons zur Nachricht communicirt und zugleich das bis hiehin ingefolg Decreti deren Herren Beambten vom 27ten Augusti 1775 genossen Gehalt eingezogen und dem zeitlichen Bürgermeister auffgegeben desfals nicht mehr auss zu zahlen". Deze maatregel van vervanging van de jaarvergoeding door middel van een vast bedrag per "armengeboorte" werd per decreet van 11 februari 1788 te Sittard doorgevoerd
( N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, o.c., 130-inv.nr 1257; GAS)
.Naast de zieken en gebrekkigen die vast in het gasthuis hun domicilie hadden, werden ook nog andere, meestal toevallige, patiënten of zieke reizenden opgenomen en verpleegd. Voorbeelden hiervan zijn: "verschiedene frembden Persohnen so im Gasthaus kranck gelegen"
( Gasthuisrekening 1614-inv.nr 348; GAS.)
; "die Ziegelbeckersche welche ein Bein gebrochen"( Armenrekening 163940-inv.nr 432; GAS.)
; "een drietal weeskinderen waarvan de moeder op de Dobbelsteinhof te Ophoven overleden was, een zieke vrouw die op 1 mei 1710 opgenomen werd en op 14 mei daaraanvolgend aldaar overleed en een "kranck liegenden Mägtlein"( Gasthuisrekening 1709/10-inv.nr 376; GAS.)
. In dit verband zouden nog vele voorbeelden genoemd kunnen worden.Ook werd het gasthuis wel eens als "kraamkliniek" ingeschakeld: "Noch ins Gasthaus vür eine Krahmfraw"
( Gasthuisrekening 1711/12-inv.nr 378; GAS.)
; "eine frembde Frawen welche alhie im Gasthaus im Kinderbet kommen"( Gsthuisrekening 1720/21-inv.nr 381; GAS.)
. Zo werden er ook geboren op 13 november 1709 Maria, filia Agnetis Schmitz; op 5 november 1711 Joannis, filius Mariae Backhuis; op 23 december 1720 Anna Elisabetha, filia Gertrudis Rijckers; op 21 december 1723 Catharina, filia Annae Smeits ex Ophoven en 2 mei 1724 Joannes Anthanasius, filius Elisabethae Peters( Doopboeken St.-Petrusparochie Sittard 1709, 1711, 1723 en 1724; GAS.)
. Het zal niet al te veel moeite kosten deze lijst nog verder uit te breiden.Voorts werd vanuit de gasthuismiddelen een enkele maal hulp geboden, in geld of natura, voor speciale ziektegevallen zoals: "den Melaten so auf der Overhovener Heiden wohnt, sin Leinwath gewaschen"
( Gasthuisrekening 1614-inv.nr 348; GAS. J.M.S. Oremus, Sittardse Stadsrekeningen 1588/89 en 1628/29. Monografieën uit het land van Sittard, I (1986), Excursus 5: Peter de Melaatse, 73-75.)
; "Item Johannen Lavennen in Zeit als seine Kinder von den abschewlichen Kranckheyt der Pest heim gesucht gewesen, an Essenwahr"( Gasthuisrekening 1614-inv.nr 348; GAS.)
; "Item am 16.7bris 1629 einen armen Frawen welche 12 Tage alhie im Gasthaus gewesen und in Natur Melatz war, nacher Aachen thun führen ..."( N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, o.c., 59: Burgemeestersrekening Reinier Douven 1628/29, fol. 57-58-inv.nr 505; GAS.)
. Het zal U duidelijk zijn, dat de rekeningen ook op dit punt niet volledig uitgepuurd zijn geworden.De lijfelijke verzorging werd aangevuld en ondersteund door heelkundige hulpmiddelen in de vorm van medicamenten, in welke vorm dan ook, die in opdracht van het stadsbestuur of de provisoren door de plaatselijke apothekers werden verstrekt. Zo leverde apotheker J.H. Leurs in 1758 medicamenten in opdracht van de stad voor een bedrag van 40 gulden
( N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, o.c., Bijlagen Burgemeestersrekening J.G. Bex 1757/58-inv.nr 713; GAS.)
.Naar aanleiding van een ingediende nota van apotheker Leurs bepaalden de gasthuisprovisoren: "Gasthausmeister Hr. Benedict solle dem Hr. Apoteker Leurs für gelieferte Medicamenten aus Abschlag seiner übergebenen Rechnung zahlen sechsig Reichsthaler und seiner Zeit in Rechnung nach führen. Sittardt den 20. Xber 1790. (w.g.) Pet.Jos.Pelzer, Pastor Sittardiensis; Wilhelm Reubsaet, Provisor; J.J. Backhaus, Procurator". De betaling geschiedde volgens getekende kwitantie op 21 december 1790
( Bijlagen Gasthuisrekening 1789/90-inv.nr 416; GAS.)
. "Es wird hiemit dem Gasthausarmenmeister Sr Benedikt aufgegeben dem Herrn Rhatsverwandt und Apotheker Heijnen seine letzthin übergebene Rechnung wegen denen Armen von etlichen Jahren für gelieverten Medicamenten ad 118 Reichsthaler aus Armenmittelen ab zu thnn und die darab kommende Quittung seiner Zeit in Rechnung nach zu führen. Sittard den 3. Decembris 1791. (w.g.) Pet.Jos. Pelzer, Pastor Sittardiensis; L. Leurs, Provisor; J.D. Arnoldts, Provisor." Deze nota werd voldaan op 5 december 1791( Bijlagen Gasthuisrekening 1791/92-inv.nr 417; GAS.)
. Het valt te betreuren dat de nota's van de apothekers niet gespecificeerd werden ingediend. Dit zou ons een inzicht hebben gegeven in hetgeen men in die tijd onder het begrip "medicamenten" begreep.Daarnaast fungeerde het gasthuis ook wel eens als doorzendcentrum naar andere plaatsen waar genees- en heelkundige praktijken al een specialisatie en een zekere faam hadden verworven: "Weil Johann der Oleschleger uff dem Stattbruch klagt dass er ein Schaden am Bein habe, alss wolle der Armenpfleger jedoch mit Belieben der übrigen Herren Provisoren ihme mit notwendige Kosten zur Cur assestiren ..."
( Bijlagen Armenrekening 1645/46-inv.nr 524; GAS.)
. "Nachdem Thonis Ehres, Leyendecker, wegen seins gehabten unglücklichen Falls zu Recuperation seiner Gesundtheit sich nach Aachen im Bath zu begeben vorhabens und derwegen umb einige Assistenz deficientibus mediis angestanden ..."( Bijlagen Gasthuisrekening 1689/90-inv.nr 406; GAS.)
.De algemene burgerplicht zieke soldaten te verplegen werd eveneens in Sittard in praktijk gebracht. Naast de verplegingen in het gasthuis
( Onder andere: "Noch vor den Soldaten, so bei der Schlaussen von den Reuteren, so damahle hie in Guarnisoun gelegen, vermordet worden, ein Thodtkist machen lassen"; "Noch einen Soldaten, so bei Dietherichen Schroten gestorben, ein Thodtkist machten lassen": Armenrekening 1637/38-inv.nr 430; GAS. "Zwei in Gasthaus kranck liegende Soldaten ausgerichtet 14 Quarten Biers": Gasthuisrekening 1708/09-inv.nr 375; GAS. "Ein Todtenladen für einem armen verstorbenen Soldathen"; "eine Todtenladt eines Soldatenkindts": Gasthuisrekening 1709/10-inv.nr 376; GAS.)
, een betaling derhalve uit de algemene middelen van gasthuis en armenzorg, werd ook in noodgevallen bij verpleging bij particulieren een vergoeding voor dit soort kosten gegeven: "Dem Wirthen Palmen wäre aus hiesigen Statsmittel die Beköstigung für den bei ihm 33 Tage kranck gelegenen Dragonder des Sicherheitscorps ihm zur Helbscheid (weil eine Helbscheid vom bemelten Corps bezahlt worden) mit sechs Reichsthaler drei Stüber accordirten Massen zu entrichten und von Hr. Bürgermeister in seiner Statsrechnung nach zu weisen. Sittard den 2. Juni 1784"( N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, o.c., 73: Bijlagen Burgemeestersrekening Johan Melchior Lutscher 1783/84-inv.nr 728; GAS.)
.De gasthuizen werden rond de eeuwwisseling van de 17e en 18e eeuw overigens nog niet tot de eerste medische zorg gerekend, getuige het niet vermeld zijn in de eerste "gezondheidsverordening" van het hertogdom Gulik van 17 april 1708
( J.J. Scotti, Sammlung der Gesetze und Verordnungen welche in den ehemaligen Herzogthümer Jülich, Cleve und Berg ... ergangen sind, I. Düsseldorf 1821, 1036)
. Ook de gewijzigde en uitgebreide versie van keurvorst Carl Theodor van 8 juni 1773 repte hier nog met geen woord over. Hierin werden uitsluitend enkele strafmaatregelen vermeld in de vorm van boeten die bij overtredingen van afzonderlijke regelen opgelegd zouden moeten worden( J.J. Scotti, o.c., II, 2096)
.Naast de hiervoren beschreven vorm van gecombineerde kerkelijke en wereldlijke gasthuis- en armenzorg in Sittard is het wel zeker dat ook nog andere geledingen zich met de leniging van de noden van arme mensen, zieken en ouden van dagen hebben bezig gehouden. Dit gold natuurlijk in de eerste plaats voor de in het territorium bestaande katholieke parochies
( Het is wel zeker dat in iedere parochie de armenzorg in een of andere vorm werd bedreven. Over nadere bijzonderheden hieromtrent zullen de parochiearchieven uitsluitsel moeten geven. Voor een overzicht van vóór de Franse tijd bestaande parochies in het land van Sittard in het huidige Nederlands Limburg zie o.a. Guus Janssen, Archivaria. Uitgave Stichting Charles Beltjens. Sittard 1988, 35-62. )
. Immers als uitgangspunt voor de christelijke charitas gold nog steeds de naastenliefde die, zoals we zagen, verder gaat dan de burgerlijke rechtvaardigheid( F.J. van Aalst, De financiering van bejaardenhuizen nu en in de toekomst. Inleiding gehouden tijdens een vergadering te Roermond (Breda) z.j., 1 (stencil).)
.In dit verband moet ook het hertogelijk mandaat, uitgegeven op 19 januari 1753 onder de benaming van "Generale die Catholische Kirchen, Kirchmeistere, Kirchen- und Armenmitteln, deren Verwaltung, Berechnung und sonsten betreffend" bezien worden. In een achttiental artikelen worden hierin rond dit thema nadere richtlijnen gegeven. In het bijzonder vraagt artikel VII hier de aandacht: "Wie es bey mircklichen Ausgaben deren Kirchen- oder Armen-Mittelen zu halten. Wie es bey täglichen Ausgaben für Kirchen und sonderlich für die Armen item Hausarmen zu halten"
( N.G.H. Eussen en J.M.A. Kreukels, Het stadsarchief van Sittard, 1243-1794. Inventaris en Regesten. Sittard 1978, 1-inv.nr 4; GAS.)
. Voor Broeksittard treffen we in dit verband hiervan een bewijs aan: "1625 juni 19. Voor Heinrich Vogts en Reinken Douven, schepenen te Sittard, bekent Nelen Roggen verkocht te hebben aan de armen te Broeksittart een jaarcijns van derdenhalven orthen Italiaansche pistoletten voor eene hoofdsom van tien dusdanige pistoletten....."( M. Jansen, Inventaris van het oud-archief der gemeente Sittard, II; 1609-1794. Roermond 1880, 27-28, nr 41.)
. Hier zijn duidelijk niet de armen- of gasthuisorganisaties van Sittard bedoeld.Bij de Hervormde geloofsgenoten gold de zorg voor de armen en gebrekkigen eveneens als een erezaak
( Hiervan leggen de bewaard gebleven archieven getuigenis af: J.M.A. Kreukels, De archieven van de Hervormde gemeente Sittard 1572-1973. Inventaris. Sittard 1987, 68-78-inv.nrs 123-192; GAS)
. De armenzorg in de gemeente werd behartigd door de diakenen( J.M.A. Kreukels, o.c., 68-78)
. De armenmeesters, belast met de dagelijkse gang van zaken, werden voor meerdere jaren aangesteld. Als zodanig zien we in 1666/67 en in 1667/68 optreden: "Theisgen Paterss, nun Reformirter Armenbedienter"( Armenrekeningen 1666/67 en 1668/69-inv.nrs 452 en 453; GAS.)
, terwijl dezelfde in 1723/24 "Gereformirter Armenmeister" wordt genoemd( Armenrekening 1723/24-inv.nr 483; GAS.)
.Ofschoon er geen directe bewijzen voor aan te voeren zijn, althans ze zijn nog niet boven water gekomen, is het practisch zeker dat de in Sittard gevestigde Joodse gemeenschap ongetwijfeld ook een vorm van armenzorg heeft gekend. Immers het financiële hulpwerk is door de rijke Joden steeds mild gesteund uit een besef dat in het algemeen de macht van de traditie en saamhorigheid hierdoor wordt bevorderd.
Of er in de buitengehuchten Ophoven en Stadbroek gasthuizen in bedrijf zijn geweest, zoals verondersteld wordt
( Mededeling van de heer Th. Oberdorf die in de Meetboeken Bollen (N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, o.c., 4-inv.nrs 23-26) zekere aanwijzingen hiervoor meent te hebben gevonden.)
en zijdelings door de archiefbronnen aangeduid, blijft vooralsnog in het ongewisse. Aangezien het gasthuis- en armenzorgarchief hierover evenwel geen enkele aanwijzing geeft en er ook nergens anders enig betrouwbaar gegeven opgedoken is, moet deze bewering als onwaarschijnlijk worden afgedaan. Er waren overigens in beide Sittardse stadswijken tijdens het bestaan van het gasthuis nog geen parochies aanwezig. De aangetroffen plaatsbepalingen "aan de Gasthuis grenzend" of "op het Gasthuis" moeten derhalve een andere betekenis inhouden. Voor Ophoven ligt de verklaring voor de hand, daar het gasthuis van Sittard na 1631, zoals we zagen, verplaatst werd naar buiten de stadsmuren en wel: "buiten de Limbrichterpoort tusschen de Oude Kerk en het steegje hetewelk van den Steenweg naar Ophoven leidt".In het decreet van de Sittardse voogd van 5 april 1660 wordt dienaangaande dan ook gesteld "als das gegenwordig kein Gasthaus mehr in dieser Statt, sondern in der Vorstadt gelegen ist"
( M. Jansen, Voogdgedingen te Sittard. De Maasgouw 1 (1879), 190-191.)
. In de meetboeken Bollen worden bedoelde plaatsaanduidingen gerekend tot het gebied van "Ophoven". Het Sittardse gasthuis was derhalve na 1631 gesitueerd in de wijk Ophoven. Voor Stadbroek moet de verklaring gevonden worden in het feit dat het gasthuis aldaar onroerend goed bezat en wel "ein gebroecken Weyde op 't Staetbroeck"( N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, o.c., 4: Meetboeken van Sittard, opgemaakt door Johan Bollen, beëdigd landmeter van het hertogdom Gulik 1747-inv.nr 26; GAS.)
. Bij het opgeven van de reigenoten werd kortheidshalve de begrenzing aangeduid met "grenzend aan het Gasthuys" in plaats van aan "Gasthuisland of Gasthuisweide".In een verhandeling over gasthuis, ziekenhuis en -verpleging zullen we, omdat we er nu eenmaal regelmatig mee worden geconfronteerd, ook enige aandacht moeten schenken aan de-en vooral in de middeleeuwen-gevreesde ziekten van pest en lepra en de verzorging en onderbrenging van de hieraan lijdende personen.
Het zijn juist deze ziekten die onze voorouders bij regelmaat nogal parten hebben gespeeld. Hiermee wil echter niet gezegd zijn, dat er geen andere besmettelijke ziekten voorkwamen. Integendeel.
De pest en de lepra zijn in hun ziektebeeld volkomen verschillend. Ze zijn derhalve voor iedereen-en dat geldt zeker voor de lepra in een ver gevorderd stadium-goed herkenbaar. De pest of "zwarte dood" kenmerkt zich door een accuut optreden. Ze kan tijdens een epidemie in zeer korte tijd hele landstreken ontvolken. Daarenboven blijven-en dat is ook een duidelijk kenmerk-er geen chronische zieken over. Hij of zij die de pest overleeft wordt weer helemaal gezond. Isoleringsmaatregelen voor deze ziekte werpen dan ook meestal geen vruchten af en zijn over het algemeen nauwelijks noodzakelijk. Dit neemt niet weg dat de besmette huizen gemarkeerd moesten worden met een herkenningsteken in de vorm van een stro-wis, die aan de voorgevel uitgehangen diende te worden. De door de steden en kloosters ingerichte zogenaamde "pesthuisjes" was meer een maatregel uit voorzorg dan een noodzakelijkheid.
Volkomen anders gestructureerd is de lepra en de problematiek rond deze ziekte. Haar ziektebeeld voert langzaam maar zeker van misvorming en verminking naar algeheel verlies van ledematen en dood. De getroffene kan zelfs tientallen jaren hiermee leven. Daarom was het ter beschikking hebben van een isoleerhuis(je) bij lepra in feite een meer doeltreffende maatregel dan bij de pest ook al lag het aantal zieken bij de pest meestal veel en veel hoger. Men mag zich dan ook niet door het relatief grote getal van de leprozerieën van de wijs laten brengen voor wat het voorkomen van de lepra betreft. Vaak werden deze door uitsluitend het verplegend of verzorgend personeel of door slechts één of enkele zieken bevolkt. Voor Sittard is evenwel nimmer het bestaan of de aanwezigheid van een leprozerie aangetoond kunnen worden.
Gezien het besmettingsgevaar is het begrijpelijk dat deze opvangcentra over het algemeen zover mogelijk buiten de stad of de bebouwde kom werden opgericht. Wel kennen we in Sittard een "Melatenheusgen", een houten gebouwtje bestemd voor één of enkele personen, dat in 1613 op de Overhovenerheide nieuw gebouwd werd: "Item dem Gerichts- und der Statbotten und dem Wachtmeister, von wegen dessen, das sie mit Bestellung der Diensten so zu dem newen Melatenheusgen Holtz, Strohe und anders dergleiche beigeführt, vast vil Leuffens und Rennens gehat ... Item von wegen des obbestimpten Melatenheusgen, wie auch für Kleidung und allerley Notturfft für den Melaten, hat Godart Everharts, Gasthausmeister, lauth hiebey liegender Anzeichnis ausgegeben und an die verfallener Bieraccyss dem Bürgermeister abgekürtzt...
( N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, Het Stadsarchief van Sittard, 1243-1794. Inventaris en Regesten. Sittard 1978, 58: Burgemeestersrekening Wilhelm Vogts, 1613/14-inv.nr 493. J.M.S. Oremus, Sittardse Stadsrekeningen 1588/89 en 1628/29. Monografieën uit het land van Sittard, I (1986), Excursus 5: Peter de Melaatse, 73.)
.Van de voorganger van dit "Melatenheusgen" hebben we geen nadere gegevens gevonden. Men mag gevoeglijk aannemen dat dat er zeker is geweest en dat dit onderkomen zich eveneens op de Overhovenerheide heeft bevonden. Het kan natuurlijk ook het zogenaamde "pesthuisje" zijn te Ophoven dat volgens mondelinge mededeling van Jac Offermans, nabij de Stenen Sluis gelegen zou hebben. Helaas hebben we ook dit gegeven niet door enig stuk bevestigd kunnen krijgen
( J.L. Offermans, Sittard in oude ansichten. Zaltbommel 1969, Inleiding sub: Medisch Centrum.)
.Of we hier met een "melaatse" in de strikte zin van het woord te maken hebben is niet geheel duidelijk. Wanneer we het woordje "melaet of malaet" in Verdam's Middel-Nederlands Handwoordenboek opzoeken vinden we daar als verklaring: "behoeftig persoon waaraan voedsel en onderdak verstrekt wordt".
Sinds 1613, de oprichting van een nieuw "Melatenheusgen" op de Overhovenerheide, komen er jaarlijks en dat tot 1629/30, uitgavenposten voor inzake bijstand in natura ten behoeve van de aldaar verblijvende "Peter den Melaten". Het gasthuis leverde daarnaast eveneens jaarlijks een niet onaanzienlijke bijdrage in het levensonderhoud van deze Peter
( Gsthuisrekening 1614-inv.nr 348; GAS: "Item zu Behuff derjenigen, welche dem Melaten so auff der Overhovenerheiden wohnt, sein Leinwath gewasschen..." Gasthuisrekening 1627/28-inv.nr 349, GAS: "Item Peteren dem Melaten gethan drei vierthe Theilen einen Ellen weissen wullen Lacken...". Armenrekening 1627/28-inv.nr 427; GAS: "Item Peteren dem Melaten gegeben vor und nach an allerlei Essenwahr... noch 1/2 Foder sterck Kollen... noch ime bestelt 4 Waegen sterck Kollen ... item die Fracht ... noch ime gegeben 1 Par Schuhen ... noch ime auff die vier hochzeitliche Tage jedes mal ein Kindtgen Biers ... noch ime bestalt dry Waegen Kollen ... die Fracht ... noch auff Kirmisabent 3 Pont Fleisch". De totale uitgaven bedroegen 39 gulden-12 stuiver-121/2 heller. Zie ook J.M.S. Oremus, o.c., 73-75.)
. "Peter den Melaten" ofwel Peter Kempenaers zoals hij in het overlijdensregister van de St.-Petrusparochie genoemd wordt, stierf in februari 1631. De inschrijving aldaar luidt: "1631 calendis februarii sepultus est Peter Kempenaers, leprosus ex Ophoven"( Overlijdensregister St.-Petrusparochie 1631; GAS.)
. Volgens deze aantekening stamde deze aan "uitslag lijdende persoon" derhalve in oorsprong uit Ophoven terwijl hij zijn levensdagen heet moeten slijten in Overhoven.Ook tot de gebouwen van het Dominicanenklooster aan de Oude Markt behoorde ook "Infirmaria tempore pestis", zoals de legenda van de gravure van Harrewijn uit 1718 aangeeft. Hier was de situering weliswaar binnen de kloostermuren rondom het kloosterterrein-en dus binnen de ommuring van de stad, ook weer zover mogelijk van de hoofdgebouwen verwijderd
( Deze tekening werd voor het eerst gepubliceerd in: Fr. Bern. de Jonghe, Belgicum Dominicanum. Bruxelles 1719, 374-375; voorts o.a. N. Eussen, 300 Jaar St.-Rozakapel te Sittard. De Maasgouw 94 (1975), 172; A.H. Simonis, Historiek van het Onderwijs in Sittard vóór en na de Franse Revolutie. Sittard 1967, 6. De prent is opgenomen onder hoofdstuk 3 van deze bijdrage.)
.Het uitsluiten van besmettelijke zieken werd reeds in de bijbelse tijden gepractiseerd. Verschillende verhalen worden ons hierover meegedeeld. Het was overigens tot in de 20e eeuw het enige wapen tegen deze ziekten aangezien men niet over de benodigde medicamenten beschikte. In feite gingen alle besluiten over uitbanning uit de maatschappij van de met een of andere vorm van besmettelijke ziekte besmette personen terug op de synoden van Orléans van 549 en Compiègne van 757 alsmede op de hierop gebaseerde reglementen van de Longobardenkoning Rothar van 643 en Karel de Grote van 789
( S. Reicke, Das deutsche Spital und sein Recht im Mittelalter. Stuttgart 1932, I, 310 e.v.; II, 235 e.v.)
. De uitsluiting geschiedde meestal levenslang. Op het "platteland" werd dan voor de zieke(n) een hutje opgetrokken zo ver mogelijk van de bewoonde wereld verwijderd ergens in het open veld of op de heide (zoals in Sittard) om vervolgens na het overlijden weer afgebroken en verbrand te worden. Deze methode vond toepassing tot in de 17e eeuw( G.A. Lindeboom, Die Leprösen in der alten Kunst der Niederlande. Die Waage, Zeitschrift der Grünenthal G.m.b.H. 6(1967), 92.)
.Bij de "grotere steden" evenwel gold als algemene regel dat er geïnstitutionaliseerde leprozerieën verrezen, die hun grondslag vonden in het Lateraans concilie van 1179. Hieraan waren dan meestal een kapel, een aantal ziekenkamers en een eigen begraafplaats verbonden
( W. Frohn, Der Aussatz im Rheinland. Jena 1933, 201)
. Ook hier gold als regel dat ze buiten de stadskern verrezen, echter wel aan een grote verbindingsweg of aan een kruispunt van wegen, meestal op een punt waar veel passanten voorbij kwamen. Op deze manier konden de curatoren nog een beroep doen op de milddadigheid van de voorbijgangers. Deze afzondering betekende evenwel niet dat de lepralijders niet mochten reizen. Dit werd toegestaan mits deze hun kokmst of aanwezigheid kenbaar maakten door met een klepper of ratel geluid te produceren zulks ten faveure van de gezonden. Ook deze maatregel kennen we reeds uit de tijd van de bijbel.De lepra was als ziekte in onze streken reeds in de 15e eeuw over haar hoogtepunt heen. Hiermee wil niet gezegd zijn dat ze volledig was uitgebannen. Over het hoe en waarom van het verdwijnen hier tast men nog in het duister. In de verbreiding ervan speelden zonder meer de vele krijgstochten tijdens de hoge middeleeuwen en de daarop volgende geschiedkundige tijdperken een medebepalende zo niet overwegende rol. In het hertogdom Gulik werd in 1568 geklaagd over het feit dat het krijgsvolk-en in het bijzonder de troepen van Oranje-de zieken, ja zelfs de lepralijders niet hadden ontzien bij hun plundertochten: "sie hätten der armen Siechen oder Aussetzigen nit geschonet, sonder ire Haab und Plaggen abgenommen und sonst beleidigt"
( G. von Below, Landtagsakten von Jülich-Berg 1400-1600. I: Teil 2. Düsseldorf 1895, 136.)
.Ondanks het feit dat dit fenomeen bleef voortduren, nam de lepra toch langzaam maar zeker in betekenis af. De officiële sluiting van de leprahuizen in het hertogdom Gulik volgde in het jaar 1712. De hertog-keurvorst trok de inkomsten aan zich ondanks het feit dat deze inrichtingen over het algemeen ontsproten waren aan het particulier charitatief initiatief
( H.O. Brans, Hospitäler und Siechenhäuser in Düren und Umgebung bis zum Ende des 18. Jahrhunderts. Dürener Geschichtsblätter. Mitteilungen des Dürener Geschichtsvereins e.V., nr. 73. Düren 1984, 55-56)
.Zoals reeds vermeld, nam in onze streken reeds vanaf de tweede helft van de 16e eeuw het getal van de gasthuis/ziekenhuizen af als gevolg van de veldtochten met zijn inkwartieringen en oorlogen met de daarbij behorende plunderingen die tot het einde van de Dertigjarige oorlog practisch zonder oponthoud elkaar opvolgden. Vele gasthuizen werden verwoest en hun goederen vernietigd of door de militairen gevorderd. Mede hierdoor vervielen ze in schulden. Daarnaast deden vaak ook de plaatselijke overheden een beroep op de reserves van de gasthuizen omdat zij ten gevolge van de oorlogs-handelingen hun schulden niet meer konden voldoen en hun krijgslasten niet meer opbrengen. Voor Sittard, dat zeker niet verschoond is gebleven van velerlei militaire acties en handelingen
( Om een inzicht te krijgen in het militaire handelen in Sittard en omgeving zie: N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels. Het Stadsarchief van Sittard, 1243-1794. Inventaris en Regesten. Sittard 1978: het hoofdstuk "Militaire Zaken", 82-124-inv.nrs 787-1226; GAS.)
kon deze overheveling van gelden evenwel niet aangetoond worden. Wel werd er van tijd tot tijd geld bij het gasthuis geleend. In ieder geval werd hier het gasthuis niet opgeheven. Integendeel.Belangrijk voor de latere ontwikkeling met als gevolg een nog verdere terugval van het aantal gasthuizen-ook in de 18e eeuw-vanwege het afnemen en verminderen van de geldmiddelen en hulpbronnen, was evenwel een al op het einde van de 17e eeuw zich voltrekkende wijziging in de algemene publieke opvatting en instelling ten aanzien van armoede en daarmee direct ook ten aanzien van de gasthuizen. De pauperes of armen beschouwde men niet langer meer door de middeleeuwse bril van plaatsvervanger van God op aarde, doch als buitenstaanders, die men weliswaar nog via aalmoezen hielp, maar die men tevens verachtte en zo ver mogelijk van zijn lijf probeerde te houden. In deze tijd-en dat is geen toeval-voltrok zich de stichting van een bijzonder soort van hospitalen en wel de tucht- en arbeidshuizen
( Voor de ontwikkelingen in deze zie o.a. C. Sachsse en F. Tennstedt, Geschichte der Armenfürsorge in Deutschland. Stuttgart 1980.)
.De meeste gasthuizen verzonken hierdoor zelf tot armenhuizen in de letterlijke zin van de betekenis. Tot de veranderde, voorheen meer pragmatische, instelling ten opzichte van het hospitaalwezen behoorde bovendien dat de gasthuizen eenvoudiger en spartaanser ingericht werden. Zo ontbraken bijvoorbeeld de kapellen. Ook in die plaatsen waar deze tot nog toe niet waren toegevoegd aan het gebouwencomplex zag men wegens gebrek aan middelen geen kans meer deze alsnog te realiseren. De voorhanden middelen moesten rationeler benut worden. Alleen in de grote steden kon men nog enige bedrijvigheid in de bouw- en uitbreidingssfeer binnen deze sector constateren.
Hun definitief einde, in de zin zoals wij de gasthuizen hebben bezien, kwam evenwel met de bezetting van het Rijnland-en dus ook van Sittard-en verdere gebieden in 1794. Er voltrokken zich toen ingrijpende veranderingen op velerlei gebied. Alle oude staats- en rechtsnormen werden omvergeworpen en er kwam een eigen-ons vreemd-centraal regeringsapparaat in werking, dat op vele punten volkomen afweek van de gevestigde orde van bijna vier eeuwen lang, de tijd dat Sittard onder het hertogdom Gulik ressorteerde. Stap voor stap werden onze gebieden ondergeschikt gemaakt aan dit Franse regime. Er kwam een nieuwe territoriale indeling in de vorm van Departementen en Kantons terwijl de Franse, ons onbekende, wetten successievelijk van kracht werden verklaard. Zo regelde bijvoorbeeld de wet van 16 Vendémaire (7 oktober 1796) de definitieve organisatie van de publieke weldadigheid van de gasthuizen en het gasthuiswezen
( L. van Buytenen, Begijnen en Begijnhoven, Spiegel Historiael VII (1973), 540.)
. Voor het Departement van de Roer, waar Sittard bij ingedeeld was, voltrok deze maatregel zich op een later tijdstip.Als gevolg van het Consulair besluit van 9 juni 1802 werden in het Departement van de Roer alle geestelijke corporaties, met uitzondering van die die werkzaam waren in de ziekenverpleging en het schoolwezen, opgeheven
( E. Gatz, Kirche und Krankenpflege im 19. Jahrhundert. München 1971, 12 e.v.)
. Daar in Sittard in feite het accent van het gasthuis meer lag op de hulpverlening van arme medeburgers dan op de ziekenverpleging, was het overeenkomstig deze maatregel gedoemd te verdwijnen. De goederen werden geconfiskeerd en later door de centrale overheid verkocht. De bijstandsverlening aan de armen werd ondergebracht bij het Bureau de Bienfaissance of met andere woorden het Franse bureau van Weldadigheid waar een gedeelte van de in beslag genomen kerkelijke goederen terecht was gekomen. Het Bureau de Bienfaissance is te vergelijken met het latere Burgerlijk Armbestuur. Het beheer werd opgedragen aan een Commissie van 5 welgestelde Sittardenaren, waaraan de Franse overheid de eis stelde dat ze geen behoeftigen in hun familie hadden en dat ze géén handel mochten drijven( A.H. Simonis, Het Kapittel van de Collegiale Kerk. Sittard historie en gestalte. Sittard 1971, 215.)
.Leonard Benten Peter Ovendorscher/Leonard Benten, 1426/27
Leonard Benten Peter Ovendorscher/Leonard Benten
1427/73
Lenert Stass, 1517/18
Lenert Stass
1540/41
Korst Ploichmeckers, 1542/43
Korst Ploichmeckers
1549/50
Thomas Exters, 1553/54
Thomas Exters
1560/61
Korst Ploichmeckers Arnt Visschers, 1561/62
Korst Ploichmeckers Arnt Visschers
1562/63
Arndt Vogts, 1563/64
Arndt Vogts
1567/68
Peter Otten, 1571/72
Peter Otten
1572/73
Theis in gen Schatz, 1573/74
Theis in gen Schatz
1574/75
Gerhart Daemen, 1575/76
Gerhart Daemen
1576/77
Reiner Gruwels, 1577/78
Reiner Gruwels
1578/79
Johan Beltgens (wnd) Leonard Fischers (wnd), 1579/80
Johan Beltgens (wnd) Leonard Fischers (wnd)
1580/81
Johan Gleins Johannen Birgden, 1588/89
Johan Gleins Johannen Birgden
1592/93
Godart Scharf, 1595/96
Godart Scharf
1600/01
Gerhart den Smit Johan Schutgens, 1601/02
Gerhart den Smit Johan Schutgens
1602/03
Herman Panhaus Gerard Dechants, 1603/04
Herman Panhaus Gerard Dechants
1604/05
Melchior Indersittert Herman Panhaus, 1606/07
Melchior Indersittert Herman Panhaus
1607/08
Godart Cloits Gerhart Exters, 1608/09
Godart Cloits Gerhart Exters
1610/11
Willem Schutgens Godart Everharts, 1611/12
Willem Schutgens Godart Everharts
1613/14
Johan Vogt Wilhelmus Plugmechers, 1614/15
Johan Vogt Wilhelmus Plugmechers
1615/16
Wilhelmus Plugmechers, 1616/17
Wilhelmus Plugmechers
1617/18
Martinus Otten, 1618/19
Martinus Otten
1619/20
Diederich Greuwels Diederich Greuwels, 1620/21
Diederich Greuwels Diederich Greuwels
1621/22
Diederich Greuwels, 1622/23
Diederich Greuwels
1623/24
Johan Suisters/Wilhelm Schumechers, 1624/25
Johan Suisters/Wilhelm Schumechers
1625/26
Johan Schuisters Adam Donners, 1626/27
Johan Schuisters Adam Donners
1627/28
Dries Ittervoort Adam Damen, 1628/29
Dries Ittervoort Adam Damen
1629/30
Dris von der Linden, 1630/31
Dris von der Linden
1631/32
Arnold Gleins Peter Plugmechers, 1632/33
Arnold Gleins Peter Plugmechers
1633/34
Peter Plugmeckers Peter Plugmeckers, 1634/35
Peter Plugmeckers Peter Plugmeckers
1635/36
Peter Beckers Godart Kamps, 1636/37
Peter Beckers Godart Kamps
1637/38
Peter Beckers, 1638/39
Peter Beckers
1639/40
Peter Beckers Peter Beckers, 1640/41
Peter Beckers Peter Beckers
1641/42
Peter Beckers Peter Beckers, 1642/43
Peter Beckers Peter Beckers
1643/44
Peter Beckers Peter Beckers, 1644/45
Peter Beckers Peter Beckers
1645/46
Peter Beckers, 1646/47
Peter Beckers
1647/48
Johan Helgers Godart Beckers, 1648/49
Johan Helgers Godart Beckers
1649/50
Burgemeester Schaeps, 1650/51
Burgemeester Schaeps
1652/53
Peter Helgers, 1653/54
Peter Helgers
1654/55
Evert Beckers Peter Bruggen, 1655/56
Evert Beckers Peter Bruggen
1656/57
Everhardt Beckers Joannes Baggen, 1657/58
Everhardt Beckers Joannes Baggen
1658/59
Johan Hamers, 1659/60
Johan Hamers
1660/61
Johan Helgers Anton van Holtum, 1661/62
Johan Helgers Anton van Holtum
1662/63
Johan Salden, 1663/64
Johan Salden
1664/65
Godart Dijcks, 1665/66
Godart Dijcks
1666/67
Peter Stockmans, 1667/68
Peter Stockmans
1668/69
Adam Driessen Johan von den Dijck, 1669/70
Adam Driessen Johan von den Dijck
1670/71
Peter Penris, 1671/72
Peter Penris
1672/73
Anthoen Schellen, 1673/74
Anthoen Schellen
1674/75
Johan Greuls jr Herman Otten, 1675/76
Johan Greuls jr Herman Otten
1676/77
Johan Greuls jr Peter Rolandts, 1677/78
Johan Greuls jr Peter Rolandts
1678/79
Johan Breil/Herman Otten Johan Helgers, 1679/80
Johan Breil/Herman Otten Johan Helgers
1680/81
Leonard Wehlen, 1681/82
Leonard Wehlen
1682/83
Martin Schenckartz Leonard Wehlen, 1683/84
Martin Schenckartz Leonard Wehlen
1684/85
Martin Schenckartz Anton Denijs, 1685/86
Martin Schenckartz Anton Denijs
1686/87
Emmerich Baggen Johan Albertz, 1687/88
Emmerich Baggen Johan Albertz
1688/89
Jacob von Eschweiler Johan Olberts, 1689/90
Jacob von Eschweiler Johan Olberts
1690/91
Jacob von Eschweiler Gerard Beckers, 1691/92
Jacob von Eschweiler Gerard Beckers
1692/93
Johan Soutzen, 1693/94
Johan Soutzen
1694/95
Johan Wilh. Gulikers, 1695/96
Johan Wilh. Gulikers
1696/97
Steven Backbier Simonen Simons, 1697/98
Steven Backbier Simonen Simons
1698/99
Peter Soutzen Laurens Alberts, 1699/00
Peter Soutzen Laurens Alberts
1700/01
Lambert Penris Laurens Alberts, 1701/02
Lambert Penris Laurens Alberts
1702/03
Lambert Penris Gerard Paes, 1703/04
Lambert Penris Gerard Paes
1705/06
Simon Simons, 1706/07
Simon Simons
1707/08
Giel Lenertz Peter Knarren, 1708/09
Giel Lenertz Peter Knarren
1709/10
Evert Peusen Peter Knarren, 1710/11
Evert Peusen Peter Knarren
1711/12
Leonard Alberts, 1712/13
Leonard Alberts
1713/14
Johan Camps Johan Kamps, 1714/15
Johan Camps Johan Kamps
1715/16
Johan Camps, 1716/17
Johan Camps
1717/18
Leonard Meuffels, 1718/19
Leonard Meuffels
1719/20
Leonard Meuffels Leonard Meuffels, 1720/21
Leonard Meuffels Leonard Meuffels
1721/22
Leonard Meuffels Leonard Meuffels, 1722/23
Leonard Meuffels Leonard Meuffels
1723/24
Wilhelm von Dijcks Leonard Meuffels, 1724/25
Wilhelm von Dijcks Leonard Meuffels
1725/26
???? Deleau, 1730/31
???? Deleau
1732/33
Johan Jansen, 1733/34
Johan Jansen
1734/35
Johan Palmen, 1738/39
Johan Palmen
1739/40
Johan Gerard Bex, 1740/41
Johan Gerard Bex
1741/42
Johan Gerard Bex, 1742/43
Johan Gerard Bex
1743/44
Andries Mulckens, 1744/45
Andries Mulckens
1745/46
Johan Bex, 1746/47
Johan Bex
1753/54
Henrich Vogts Johann Dierich Schulpen, 1754/55
Henrich Vogts Johann Dierich Schulpen
1755/56
Henrich Anton Hilgers Joann Rüttenfohrmann, 1756/57
Henrich Anton Hilgers Joann Rüttenfohrmann
1757/58
Bertram Kamps Gerard Schutgens, 1758/59
Bertram Kamps Gerard Schutgens
1759/60
J.B. Strijbos Martin Kamps, 1760/61
J.B. Strijbos Martin Kamps
1761/62
Peter Mohnen Hubert Nijbelen, 1762/63
Peter Mohnen Hubert Nijbelen
1763/64
Joann Bellen Gerard Schlaun, 1764/65
Joann Bellen Gerard Schlaun
1765/66
Lambert Martens Bartel Hausmans, 1766/67
Lambert Martens Bartel Hausmans
1767/68
J. Wilh. Coenen Henrich Palmen, 1768/69
J. Wilh. Coenen Henrich Palmen
1769/70
Johan Baptist François, 1770/71
Johan Baptist François
1771/72
Ludwichen Geyen, 1772/73
Ludwichen Geyen
1774/75
???? Dumont jr J. Baptist François, 1775/76
???? Dumont jr J. Baptist François
1778/79
Joseph Paes, 1779/80
Joseph Paes
1780/81
Joseph Paes für Henrich Palmen jr Joes W. van den Bergh, 1781/82
Joseph Paes für Henrich Palmen jr Joes W. van den Bergh
1782/83
Joseph Paes, 1783/84
Joseph Paes
1784/85
Joseph Paes, 1785/86
Joseph Paes
1787/88
Joseph Paes, 1788/89
Joseph Paes
1789/90
Joseph Paes Daniel Benedict, 1790/91
Joseph Paes Daniel Benedict
1791/92
Joseph Paes Daniel Benedict, 1792/93
Joseph Paes Daniel Benedict
1793/94
Weduwe Paes en Daniel Benedict Daniel Benedict, 1794/95
Weduwe Paes en Daniel Benedict Daniel Benedict
1795/96
Peter Lehaen Martin Dumont, 1796/97
Peter Lehaen Martin Dumont
1797/98
Peter Lehaen Martin Dumont, 1798/99
Peter Lehaen Martin Dumont
1799/00
Peter Lehaen Martin Dumont, 1800/01
Peter Lehaen Martin Dumont
1801/02
Peter Lehaen, 1802/03
Peter Lehaen
Luidt de achtste paragraaf als volgt:
Da es sich oft zuträgt, und ereignet, dasz Leute von braven tugendsame Bürgerstande durch Ungelücke, widrige Zufälle, Krankheiten, oder durch Absterben van Mann und Frau wovon einen von beiden sonst die Haushaltung aufrecht und im stande ertheilt, und nun durch solchel Verlust die Haushaltung zerfällt und ferner von Gott den Herrn mit Krankheiten heimgesucht werden, dasz in dem Falle dergeleiche Menschen eur höchsten Noth gebragt werden, und aus Schaam und Ehrbarkeit ihre Noth den Armen Provisoren nicht klagen, um Hülfe und Beistand zu erhalten, und alzoo zur äussersten Verzweiflung in ihrer und Ellenden gerathen, um dergeleiche Nothleidenden einigen Trost und Hülfe in ihren betrübten Umständen zu geben, zo bitten wir Ehleute S. Churfürstliche Durchlauchts aufs unterthänigste höchst dieselbe geruhen mögen zuzulassen, zu begnadigen und gut zu heidsen dasz wir vorgemeldete Eheleute einige unserer zeitlichen Güteren mit einem Kapitalsumme van 2000 Rijksd:, den Rijksd: zu 60 Stüber, beschweren und belasten dürfen nemlich:
1mo Useres Haus dahier auf dem Markte gelegen, genannt die drei Poppelweiden, einer zeits neben dem Haus der Kaiser genannt, anderseits der Kirchengasse zo der Pfarkirche fürth mit dem Vor am Markt gelegen.
2do Ein Stück Land gelegen in dem Frangendahl, Allodial-schätze und zehndfrei, einerseits dem Kapitels Lande, andererseits dem Erbgenahmen Werden, mit dem Vorhaupte am neuen Weg gelegen, gross 150 Ruthen.
3tio Noch ein Stück Akkerland in dem Frangendahl gelegen, einerseits Erbgen. Helgers.
4to Eine Scheuer in der Gasse hier gelegen, einerseits Jacob Brouwers, anderseits Benedict senior, mit dem Vorhaupte an der Gasse gelegen.
5to Ein Stück Akkerland im Bahnfeld, einerseits Agneten Klooster, anderseits Erbgen. Comans, mit dem Vorhaupte aan der Bache gelegen, schats und sehndgebig, gross 128 1/2 Ruthen.
Von welchen Kapitalsumme von 2000 Rhr. Die zeitlichen Hernn Kapellan die jährliche Intresse einforderen und empfangen und von diesen empfangene Interessen die vorgemelden Nothleidende und Kranken von braven Bürgerstande mit heimlichen Allmosen bestehen und austheilen soll, aber wohl zu verstehen nicht an Fremdelingen oder die langs den Thüren oder auf den Strassen, Gassen laufen, sonder an heimlichen Hausarmen, jedoch unter dieser ausdrücklicher Bedingnis, dasz ein zeitlicher Kapellan gehalten und verpflichtet sein soll von dieser Austheilung jährlichs an einen zeitlichen hierin auch verschwiegenen Pastoren Rechnung zu thun, wannehe und an welche und wie viel er ausgetheilet habe, wozu wir Fundatores ihn aufs beste verbinden.
Und im Falle wie im 4.5 gesagt ist, alhier zu Sittard ein Hospital oder gemeines Armenhaus sollte aufgerichtet werden so wollen wir Fundatoren dasz diese Capitalsumme 2000 Rhr. an dieses Hospital oder gemeines Armenhaus übergeben werden sollte und der die jährliche Interesse zum Unterhalte der darin wohnenden Armen sollen verwendet werden, alsdan solle der Herr Capellan als Mitdirector des Hospitals oder gemeinen Armenhauses gute Zorge tragen dat vorgesagtes Kapital allzeit in gute Stande gehalten und im Ablegungsfalle wiederum auf gute und hinreichende Hypotheken-unterpfände ausgestellet solle werden damit selbiges nicht verlohren gehe. Und wir Fundatoren wollen ausdrücklich, dasz der zeitliche Capellan durchaus Mitdirector des Hospitals oder gemeinen Armen Hauses werde, und diesen Last auf sich nemen solle. Sonsten ist auch unser ausdrücklicher Wille, dasz wenn der Herr Capellan von der Mitdirection des Hospitals oder gemeinen Armen Hauses sole ausgeschlossen werden, dasz Kapital dezer 2000 Hr. alsdan um zu den heimlichen Allmosen, wie oben bestimmt werden, verwendet zu werden verbleiben solle".
Bron: Frans Archief gemeente Sittard; GAS.
"Verzeichnis der Siegel und Brieff so dan Gerichtlichen Obligationen welche dem Gasthaus und Armen der Stadt Sittart zustendig und in Archivo derselben erfindlich".
- Land gelegen op "den Boswegh" dat grenst aan een zijde aan "das Gasthauslant van Syttart"
- Land gelegen "op den Collenberch": grenst met een hoofd aan "des Gasthuus van Syttart lant"
- Land "op den Gronen Wech bey den Steyn thoescen Lymborch", belast met 5 vast rogge "halff den Gasthuus und die ander halfscet den Huusarmen"
- Land gelegen "by Pennewart Stock": grenst aan een zijde aan "des Gasthuuslant van Syttart" dat nu in pacht heeft Peter Moes kynder
- Land gelegen "op dy Goee", grenzend aan "ter eynder syden des Gasthuuslant dat nu ter tyt Peter Moes kynder tzo paicht haven op den Trichterweg daer der lantpoel by lycht, den Visscherpaet reinend, die Steenkuyle, Steyndael"
- Land gelegen "op den Bornewech by Steyn Dael, ter eynder syden des Gasthuuslant wyllich nu Renken Ruters in heft"
- Land gelegen "by Steyndael, ter eynder syden des Gasthuuslant wyllich tzo paicht heft der alde Schryden"
- Land gelegen "in den Baennelt", belast met "eyn fart op dy Maes".
Bron: Archief Gasthuis- en Armenwezen Sittard-inv.nr 586; GAS.
Folio 76 - ein stuck landt neffens den Moelenwegh 234 roeden
Folio 90 - ein stuck landts ontrint den Visschers Paedt 217 roeden
Folio 116 - ein stuck landts op den Maesweg 161 roeden
Folio 138 - ein stuck landts op den Visschers Paedt 227 roeden
Folio 164 - ein stuck landts op den Geleender Wegh 146 1/2 roeden
Folio 175 - ein stuck landts neffens den Trichter Wegh 91 roeden
Folio 198 - ein stuck landts aen de Somersche Haegh 420 roeden
Folio 239 - ein stuck landts op den Geuwegh 113 roeden
Folio 243 - ein stuck landts ontrint den Geuwegh 346 roeden
Folio 273 - ein stuck landts op den Maeswegh 314 roeden
Folio 278 - ein stuck landts ontrint der Mastrichter Wegh 134 roeden
Folio 299 - ein stuck landts ontrint den Eecker Wegh 95 1/2 roeden
Folio 303 - ein stuck landts op den Eecker Wegh 233 1/2 roeden
Folio 407 - ein stuck landts op den Moelenwegh 230 roeden
Folio 421 - ein stuck landts op den Moelen Wegh 200 roeden
Folio 422 - ein stuck landts op den Groenen Wegh 377 roeden
Folio 456 - ein stuck landts aen de Achterste Heystegh 258 roeden
Folio 457 - ein stuck landts neffens den Heckxkens Wegh 82 roeden
Folio 462 - ein stuck landts ontrint den Heckxkenswegh 305v
Folio 548 - ein stuck landts in 't Baenvelt in de Cloet 143 roeden
Folio 657 - ein stuck landts neffens den Thomel 290 roeden
Folio 663 - ein stuck landts ontrint Leyenbroecker Wegh 33 roeden 1
Folio 670 - ein stuck landts op den Collenberger Wegh 75 roeden
Folio 685 - ein stuck landts aen 't Duyster Gatsken 645 roeden
Folio 697 - ein stuck landts aen 't Duyster Gatsken 84 1/2 roeden
Folio 703 - ein stuck landts genaemt de Moelle 940 roeden
Folio 1000 - ein gebroecken weyde op 't Staetbroeck 173 1/2 roeden
Facit 6.866 3/4 r.
Bron: N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels, Het Stadsarchief van Sittard, 1243-1794. Inventaris en Regesten. Sittard 1978, 4-inv.nr 26; GAS.
Folio 60- 54 - ein stuck landts op den Geuwegh 93 roeden
Folio 359-260 - ein stuck landts op den Bornerwegh 324 roeden
Folio 397-288 - ein stuck landts ontrint Bockx Coull 84 roeden
Folio 420-307 - ein stuck landts neffens Heckxkens Wegh 51 roeden
Folio 429-313 - ein stuck landts ontrint Heckxkens Wegh groot 59 1/2 roeden, belast met 1 7/8 vaet roggen aen Folio't Capittel, afgetrocken rest 12 1/2
Folio 473-346 - ein stuck landts in 't Heyensche Velt 128 1/2 roeden
Folio 536-384 - ein stuck landts in 't Roelandt 100 roeden
Folio 624-443 - ein stuck landts ontrint 't Leyenbroecker Hetgen 113 roeden
Folio 631-449 - ein stuck landts ontrint 't Leyenbroecker Hetgen 87 1/2 roeden
Folio 631-449 - ein stuck landts ontrint 't Leyenbroecker Hetgen groot 61 Roeden, belast aen de voorschreven Armen met 3 1/2 vaet roggen, ergo 0
Folio 677-480 - ein stuck landts ontrint den Lahrer wegh, 229 1/2 roeden, belast aen d'Armen met 6 7/8 vaet tarff, ergo 0
Folio 683-484 - ein stuck landts op den Collenberger wegh 148 roeden
Folio 816-584 - ein stuck landts op den Broecksittarder wegh 1.418 roeden
Folio 851-640 - ein weyde tot Ophoven 124 roeden
Folio 866-649 - ein weyde tot Ophoven 147 1/2 roeden
Folio 885-660 - hunne huysplaetse tot Ophoven 28 roeden
Facit 2.859 r.
Bron: Meetboek Johan Bollen de jonge; in particulier bezit (kopie GAS).
1615 september 12: Verpfächtung der Gasthaus- und Armenländer in Beisein von Thomas Brewer, Dechant, Franciscus Agricola, Landtdechant, Adam Quirinarius, Vogten, Peter Volquins, Johannen Birgden, Wilhelm Vogts en Johan Kamps, Scheffen.
* G = Gasthuis- en A = Armenland
G-te Lymburg 2 Bonre- 1 1/2 VII Malder Rogge Enken, wed. Thomas Achter Johans Sillen-13 Roeden 2 Pferdefrachten Hamers en Godart Hamers Hoff Everharts
G-im Lymbur- A gerfeldt 1 Bonre III Mit-III Vas Merichen Holtzweiler Bei dem Stein Rogge G-bei Eichens- G: VIIII Vas A Heusgens A: II Malder
G-an Glehener 3 Sillen XIIII 1/2 Vas Laurentz Weinrichs Wege neben 41 Roeden Rogge en 1 Fracht Johan Vogts Kohlen Seliger
A-am Kleusgen 1 Bonre- XXI Vas Rogge Laurentz Weinrichs 85 Roeden en 1 Fracht undt Arndt Kremers Kohlen
A-zu Broch- 7 Sillen - V Maldr-III Vas Dries der Schmith Sittart neben 28 Roeden und 2 Furen Arndt Fischers Koullen Lant
A-am Mas Wege 1 1/2 Sillen - VII Vas Rogge Johan Messermacher 7 1/2 Roeden
G-auff dem Kollen- 1 Sil-81 Roeden VIII Vas Rogge Godart Everharts berg zwischen Enken Hosen und der Gasthauslant und stossend an den Mullenweg
G-auff dem Kollen- II Sillen- II Malder Rogge Thomas Becks berg neben vor- 81 Roeden gen. Stück
A-am Lahrerweg III Sillen - XIIII Vas Rogge Henrich Heister Zwischen Johan 10 Roeden Gleins Lant
G-auff dem Lym- I Bonre- XVI Vas Rogge Arndt Reuters Burgerweg der 44 Roeden en 2 Frachten 20.4.1619 Dardurch gehet Kohlen Peter Schuisters
A-am Hagendorn 3 Sillen-70 Roeden IIII Malder 1 1/2 Dam Damens, Lenhart Id 5 Sillen-25 Roeden Vas und 2 Frachten Tacken, Johan Kohlen
G-achter Tuckens- 1 Sil-45 Roden 1 Malder Rogge Loyen von dem Berg gut -auff dem 1 Sil 4 Vas Rogge und Loyen von dem Berg Gohepade 1/4 Kohlenfracht
A-bey Eichens- 2 Sillen-22 Roden 5 Malter-2 Vas für die Helfte: Heusgen boven 3 Sillen-46 Roden Rogge und 3/4 Loyen von den Berg dem Elsloher Kohlenfracht Wege -achter der Som- 1 Bonre - 9 Vas Rogge für die anderen Helfte: merschen Hagen 29 1/2 Roden Gierken Klincken
G-auff dem Kol- 1 Sil-14 Roden 2 Vas Roggen Johan Schuisters lenberg neben Kackshöffken
G-am Bornerwege 3 Sillen-38 Roden 13 Vas Roggen und Peter Nohlmans 1 Kohlenfracht
G-bey dem Weissen 1 Bonre-52 Roden 3 Malter Roggen Johan Schmits Pfade zwischen und 1 Kohlenfracht des Herren zu Lymburg und Lamberts Couvents seliger Lant
G-im Clot zwischen 2 1/2 Sillen - 11 Vat Roggen Korstgen an gen Lindt Mr Peter Cleu- 19 Roden und 1 Kohlenfracht werts seliger und Johan Speetgens Lant
G-im Banelt 5 Sillen - 20 Vas Roggen Win Reuters 75 1/2 Roden und 1 Kohlenfracht
G-auff den Gohe 3 Sillen-15 Roden 3 1/2 Malder Dietherich Zimmers den Boschweg Roggen und gehet dadurch -gegen Penne- 1/2 Bonre - 2 Karrefrachten wartsstok 44 Roden Kohlen
G-auff dem Kol- 1 Sil 3 Vas Roggen Wilhelm Schuchmacher lenberg bey den Wasser- schleiden
G-bey das 1/2 Bonre- 7 Vas Roggen Gossen Kamperts Gasthauslant 10 Roden
A-auff dem 1 Sil weniger 4 Vas Roggen Reichart Reicharts Kollenberg 10 1/2 Roden
A-2 Stücken welche 1 Bonre- 18 Vas Roggen Johan Nagels der alder Johan 27 Roden Beltgens seliger zu Pacht hatte hiebevor
G-auff der Gohe 2 Sillen weniger 8 Vas Roggen Anselmus Koullen bey dem 8 Roden Trichter Wege
A-in der Him- 1 1/2 Bonre 3 Malder 4 Vat Gossen Korffers melsschleiden 32 Roden Roggen und ein Kohlefracht
A-auff dem Kollen- 1/2 Bonre 4 Vas Roggen Peter Beckers berg neben Johan Schutgens Lant
G-auff der Gohe 1/2 Bonre - 8 1/2 Vas Roggen Johan Heilgers 19 Roden
A-zu Brochsittart 3 Sillen - 14 Vas Roggen Reinher Schmiets 47 1/2 Roden
G-....... 2 Sillen weniger 1 Malter Roggen Irmgart, Godarts (niet ingevuld) 4 Roden Driess achgelassene Witwe
G-zwischen beiden 3 Sillen 10 Vas Roggen Philips von Mulcken Tommelen
G-auff der 1 Bonre weniger 7 1/2 Vas Roggen Johan Conen Vihetrassen 12 Roden und 1/2 Fart Koellen Id Heincken Schmiets
G-an der Leim- 1 Bonre 13 Vas Roggen Johan Olischlegers koulen -..... 1/2 Bonre - 5 Vas Roggen Item (dies Lant hat (niet ingevuld) 25 Roden bisher Gossen Schumechers gepachtet)
G-bey der Bohnen 3 Sillen - 3 Malter-1 Kop Johan Dietherichs, Bruggen herkom- mend von Lemmen Nohlmans
Bron: Archief Gasthuis- en Armenwezen Sittard-inv.nr 154; GAS.
1584... "Dit seindt alsulcke Cynssen den dat Gasthauss inkommen heff, vernehwert im Jaer 1584 den XII October".
- Geerdt Meuris ahn stat Meister Geerdt Kupers gildt van denHaus neben den Isermhan ahm Mertt und Pilmans Hauss gelegen, gilt järlichs einen alden Schildt, facit XII Rader Albus
- Johan Kleinen ahn staet Encken Feukelen van seiner Weiden to Ophoven geleghen anhaldent ongeferlich ein Sill X Rader Albus
- Enken Fukelen van eynen Weiden und dhaer bey stande Hauss to Ophoven gelegen XIII Rader Albus
- Erken Kleinen ahn staet Peters van den Berghs Erven gilde jarlichs van einen halben Bonner Weiden zu Overhoven gelegen twee Gulden und ein Ortt jeder Gulden off XX Albus gerechnet.
- Jennisken Maellen van einen Hauss und Hoeff to Overhoven gelegen, jarlichs ein Marck facit II Albus.
- Lisken Lenckens VI Denaren.
- Erken Douffen II Schillinghen.
- Belen Myssbach sampt Jasper Hoesen, Thonis Beltgens in staet Rener, Paris, Stincken und ihrer Suster Berscheris erben samen IIII Marck VI Schillingen.
- Renier Beltgens van dessen Huyss in de Mollenstraett zwissen Gillis Donders und Janis Kettelboter III Schilling.
- Hinrich Goessens anders Smeitzs genant gildt van Sint Katrinen Broderschafft off einen halben Boner Weiden bey Peutzs Falderen geleghen, eine Sijde den Klin Steigh III Oerts Goldts.
- Noch gildt Hinrich Gossens und Wilhelm Lutzen van Opgelhen van disser vorschreben Weiden ahn statt Wilhelm Kappers II alde Morkens.
- Janissen Engellen Stelingen Plack so im Wall binnen der Stat bei der Brockportzen gelegen XXIIII Albus 1 Brab.
- Her Wilhelm Reyttenbach, Senger alhir und Johan Kleinen ahn stat Reiner Beltgens von irrer Schurren zwischen der Gatssen und den Alden Martt, samen V Marck VI Schillingen.
- Erken Pastors oder Kleinen von dessen Hauss in der Limbergerstrassen zwischen Claess Douffen und Paulus Slotmecker gelegen IIII Schillingen I Grip 1 Heller.
- Wilhelm Schoffelen und Johan Craenen van Gottekoven und Schalk van Merssen gelden ahn stat Creins van Goeittekoven van einer Weiden zo Goeittekoven auff Wilkes hiebevor ein Hauss gestanden, gelegen am einer Seiten der Kirchensteich und Wilhelm Schoffelen, den ander Merten Kranen und Hinken Soutzen, ein furheufft den gemeine Strass und die ander die Landtwehr, ad III goldt Orth, hievon gildt gedachten Wilhelm II Orth Goldtgulden und Johan Cranen 1 Ortt Goldtgulden.
- Herr Johan Bruckskens, Landtdechenn, von einen Hauss des Janis Lerskens, plaech zu stein zweischen Onse Lieve Frauuen Altars Hauss und Johan Lupschen Erben, jarlichs I Greip.
- Item Gerardt Brucksken van Boycks Behousungen ad VIIII Marck.
- Johan Pleumecher ahn stat Beilen Meysbacks von seinen Hauss off den Martt off dem Ortt van der L imbergher Strassen III Marck.
- Reiner Douffen und Claes Douffen ahn statt Peter Otten Kinder Hauss zweissen Plumecher und Johan Kleinen III Marck.
- Dederich Bruggen und Meiken Otten ahn staet Hilken Bruggen und Nis Otten von iren Huseren ahm Martt, van den Berren herkoment, gelden ad X marck VI Schillinghen.
- Reiken Klicken ahn staet Peter Theven und HinkenPotzs von Hauss und Hoff to Ophoven gelegen, ein Seidt den gemeine Weckgen und Gelis Erben.
Bron: Archief Gasthuis- en Armenwezen Sittard-inv.nr 586; GAS.
1601 Goddart Rade- 6 Gld-5 St 19 bescheiden Stück Ackerlandtz-3 Sill - meckers von hisp. Pistoletten; zu Susterseell gelegen; Susterseell 4 besch. fransche ein Heufft die Hastenrader Cronen; 2 besch. Schur Philipsgld; 2 holl. Daelder; 4 Rader Schillinghen
1607 Johan Busch, 3 Gld- 50 Gulden Weidt-1 Sil-an dem Fues-Pörtener an der 2 1/2 St paedt so von der Bonnen-Lymburger Pforten; brüggen langs der alde Bach Nun Lambert so herab nach Millen geht Penriss
1607 Johan Engels 4 Gld-16 St 77 Gulden Stück Ackerlandtz-1/2 Pastor zu Born 4 Hl Bonder an dem Kolenbergh gelegen: ein Heufft den gemeinen Wegh so von Kohlenbergh nacher Lahr gehet
1608 Goddart 6 Gld-5 St 100 Gld Stück Ackerlandtz-3 Sillen- Wintraeken am Heidenpoel gelegen: een Hoofd die Overhovener Heidt
1608 Johan Quix 3 Gld-4 1/2 St 50 Gulden Stück Ackerlandtz-2 1/2 Sillen-im Schlauner Velt an ghen Stein gelegen, grenzend an Heienhovens Landt
1608 Peter Passen 5 Gld-5 St 100 Gulden Stück Landtz-1/2 Bonder - zu Wehr zu Wehr im Hasendall und Stück Landt uf dem Hohenweg zu Wehr
1608 Lenhard Cleven 6 Gld-5 St 100 Gulden Huys und Hoff-1/2 Sil-zu von Wehr Wehr uf die Karstrass: een (1717: helft kapitaal Hoofd genannte Straes, ander afgelost door Severen die Dorffstras Driessen; de andere helft staat dan op naam van Reineren Ruebsaem)
1609 Peter Passen 7 Gld- 122 Gulden Weide-3 1/2 Sil-zu Wehr zu Wehr 12 1/2 st gelegen
1611 Johan Timmers 2 Silber 32 Königs- - Stück Ackerlandtz-1/2 zu Munstergelehn Königsdaeler daeler Bunder-zu Munstergelehn am Wasserbergischen Heiden gelegen: ein Heuft an der Steingrub; - Stück Ackerlandtz-1 Sil - an der Wasserschleiden gelegen
1612 Heinken Lemkens 3 Gld-2 1/2 St 50 Gulden - Jacob Schusters Haus, Johan Glucks weill 100 G. Hoff und Weide-1 Sil-zu abgelegt Ophoven Hoofden: de gemene Straet ende de Kleyne Steygh; - Stück Landtz-1/2 Bonre-bei Ophoven gelegen; - Haus und Hoff-20 Roeden zu Ophoven gelegen
1612 Simon von dem 6 1/4 Daelers 100 Daler - Haus und Hoff binnen Op-Bergh hoven gelegen, ein Seidten an die gemeine Stras so aus dem Dorff Ophoven nacher die Zehn Bunder gehet, ein Heufft an der gemeinen Dorffstrass; - Stück Landtz-1 Sil-an die Sommersche Haugh gelegen
1612 Laurenz Custers 6 Gld-5 St 100 Gld Haus, Hoff und Weidt-1/2 Bonre-zu Tudder gelegen an die Kirche: Seidt an des Kirchhoffs Maur, Heufft an die Kirchhovener Stras
1613 Coen Tacken von 2 Gld 32 Gld Stück Landtz-1/2 Bonre - Wehr; abgelegt zu Wehr boven die Vunff 1653 Leon Tacken Buner gelegen
1615 Herman Tacken 3 Gld-5 St 52 Gld Stück Ackerlandtz-1/2 Morgen-achter Ophoven gelegen
1615 Lisgen Dresen 4 Gld- 78 Gld Haus, Hoff und Weidt-1/2 Dols Dochter 17 1/2 St Sil zu Munstegelehn gelegen: ein Seidt die gemeine Strass so nach der Brüggen zu Munsterglehen gehet
1616 Corstgen Donris 7 Gld 112 Gld - Stück Landtz-90 Roeden- von Munsterglehen im Rolandt gelegen, ein Seidt des Rolanzgraff; - Stück Landtz-1/2 Bonre - zu Overhoven gelegen
1615 Simon Massen 6 1/4 Daeler 100 Daeler - Stück Landtz-1 Morgen - an der Westerheiden zu Susterseell gelegen; - Stück Landtz-1 Morgen - an der Westerheiden gelegen
1618 Geell Holtbeckers 9 Gld - 158 Gld Haus und Hoff im Beginen 17 1/2 St Strassgen alhie zu Sittart gelegen mit einer Seidten an Johans Fleischewers Haus und Hoff, mit der andere Seidten an die ge- meine ledige Platz am Stattwall, mit einem Heufft an den Statwall, mit dem anderen die gemeine Strass
1625 Statt Sittart 5 Rhsthl- 80 Reichs- Statbendt und Accinsen der 1 Kon. Daler thaler-16 Stat Königsdlr
1625 Statt Sittart 9 Gld - 141 Gld Stataccinsen und Statbendt 8 3/4 St
1625 Johan Rickelz 2 Königsdlr 32 Königs- die Halbscheidt von 2 daeler Stücken Landt:-1 Morgen - zu Tudder achter Johan Muris Hoff gelegen; - 5 Sillen-zu Tudder achter der Mullen daselbst gelegen: Seidt und Heufft an den Erckenzwegh
1625 Stat Sittart 2 3/4 Albert. 44 Albertin. Stataccins und Bendt Rheichtahler Rheichsthlr
1627 Corstgen Donris 3 Gld- 2 1/2 St 50 Gulden Stück Landtz-1 Sill-zu von Munsterglehen Munsterglehen gelegen: eine Seidt und ein Heufft an Landt von Abshoven
1628 Reiner Schusters; 6 Gld-5 St 100 Gld Haus am Marckt: mit einer nun Peter Paters Seidt an Henrich Lors, der von der Busch ander Wilhelmen Beumers; modo die Wittib mit einen Heufft vurgen. Grima-1711- Marckt, der anderen vorgen. Lors Pferdzstall stossend
1628 Jen Brudden 3 Gld- 2 1/2 St 50 Gld Ein Haus in der Limborger Johan Busch Strasse gelegen: ein Seidt hat diss capitale Henrich Knabbenhovens quitirt Haus; ein Heufft die vorgen. Strass, ander dem Kirchhoff
1628 Mr. Steffen 1 1/2 Rheichs- 24 Rheichsthaler Stück Landtz-1/2 Morgen - Biels von Wehr thaler zwischen Wehr und Broch- sittart uff dem Brochsittarder- wegh gelegen
1633 Lintgen Driessen 3 Gld- 62 Gld Weide-1/2 Bonre-zu zu Tudder 17 1/2 St Tudder in der Kirchhover- strassen gelegen
1634 Johan Beltgens 3 Gld-6 St 52 Gld-16 St sein Haus im Greussen- strassen gelegen: ein Seidt Henrich Panhaus seliger Erben Haus, ander Wilhelmen Schomeckers des Jungen Haus, ein Heufft genanten Strass, ander die Bach
1641 Adam Lemmens; 6 1/4 Daelder 100 Daeler - Haus und Hoff in der Putz- nun Bürgermeister 30 Stüver strassen gelegen: ein Seidt Johan Grewels Orthsdaeler Peter Kochs Haus, ander Erben Mattheissen Scherenmeckers
1641 Adam Lemmens 6 Gld-11 1/2 105 Gld- Landt-1/2 Bonre-im Broch- St-2 1/2 Hl 2 Stüver sittarder Velt gelegen
1641 Wilhelm Bauuens, 6 1/4 Rhthlr 100 Reichs- sein Haus in der Putzstrassen Claes Bauuens Albertiner gelegen: ein Seidt und ein Sohn von Urmundt Heufft Henrichs Haus, ander und Jacob Graef sein Seidt Wilhelmen Mengels Eithumb 1651: Capitael Haus und das ander Heufft die abgelegt durch Adam Strass Driessen der das Underpandt dann in Besitz hat
1651: Capitael wieder aufgenommen durch Coen Gelissen von Hillensbergh
1641 Dick Lemmens 1 1/16 Rhthlr 25 Albertiner Stück Landtz-1 Morgen - Albertiner Rheichsthaler im Bannelt gelegen
1641 Servas Douven; 12 1/2 Gld 200 Gld Stück Landtz-1/2 Bonre - diese 200 Gld uff den Kolenbergh gelegen vor diesem Philipen Hofen gehabt
1641 Class Theissen 12 1/2 Gld 200 Gld - Stück Landtz-7 1/2 Sill - zu Overhoven im Roalndt zu Overhoven gelegen; - Stück Landtz-1 Sill-im Rolandt gelegen
1641 Stoffel Schusters 12 1/2 Gld 200 Gld Stück Landtz-1 1/2 Siluff dem Maswegh
1650 Johan Geilen alias 3 11/16 59 1/4 Rhthlr - Haus in der Hellen, dass Bruggen ahn ghen Rhthlr - 3 St Valken- Meysterenhaus genannt, Brug und Severen 3/8 St burgsch welches jetzo Diederich Bell Theissen, beyde ahn sich gekaufft, verunder- Vorsteher des Dorffs pfandt ist und bleibt Munstergelehs
1651 Conrardt Gelissen 6 1/4 Rhthlr 100 Reichsthaler Haus und Hoff-3 Sil-zu von Hillensberg Dirckender gelegen
1653 Derich Dassen von 2 Gld 32 Gld Stück Landt-1/2 Morgen - Wehr; nimmt die ahn den Schelberg im durch Leon Tacken Wehrfelt gelegen abgelegten Gelder wieder auff (sehe 1613 Coen Tacken)
Bron: Archief Gasthuis- en Armenwezen Sittard-inv.nr 154; GAS.
1607 - Nachdem die Gasthaus- und Armenmeister alhie zu Sittart sich vor und nach offtmals beklagt, ob wohl solche Zinsen als das Gasthaus und Armen järlichs einkommen haben, inen jeden Jair in irer Empfangrechnung völliglich angerechent werden, das sie doch gleichwohl von wegen dessen das etliche gerurter Zinsen verdunckelt und etliche dermassen geringschetzig, so die des Einforderens nit wol werth, gar wenig von obbestimpten Zinsen bekommen kunnen. Als hat man für gut angesehen die geringe Zinsen ablegen zu lassen und den davon kommende Pfenningen zu behuff der Armen auff järlichs Interesse aus su setzen. Den wegen dan heut dato Her Thomas Brewer, Dechant, Her Franciscus Agricola, Landtdechant und Her Rolants Theeuen, Canonicus und Adam Quirinarius, Vogt und Arndt Fischers und Peter Becks, beide Scheffen alhie als Fürstenden und Inspecteur geistliche und weltliche Provisoren gerurter Armen bewilligt, das nachfolgende Zinsen quitiert und abgelegt werden mögen sollen wie folgt, nemlich:
"Bekennen wir Franciscus Agricola, Pastor, und Braun Heister, Vogt zu Syttart, was Massen unsers gnedigen Fürsten und Herren, Herzogen zu Gülich, Cleve und Bergh, etc., Rentmeister Diederich Jhew, ihren F.G. Hochweisen Herren Rethen Bevelh unss vorgezeigt, das wegen Absterben weilandt des Durchleuchtigen und Hochgeborenen Fürsten und Herren, Herren Wilhelm Hertzogen zu Gülich, Cleve und Bergh, Graven zu der Marck und Ravensbergh, Hern zu Ravenstein, unsers Roggen uff den 10. Martij ihren F.G. Begrebnustagh auss zu spinden und bei einem jeden Brodt einen Rader Albus zu verrichten und solchs mit unserer Verzeichnis neben den Provisoren und Gerichtsbekentnus in Rechnungh zu bringen.
Whan dan wegender Gelegenheit das diss Amt bei nahe rundt umb uff den Grentzen gelegen und wegen viellen inkommenden frembden Volcks, dem die Helfft mit ahngeregten 6 Malder nit zu spinden, die Verkündigungh in der Kirchen undienlich befunden, ist einem jeden Pastorn diesses Ambts die Gelegenheit vermeldt und durch dieselb neben den Armen doder Kirchmeistern jedes Ortts die Bedürfftigste verzeichnen lassen und die Beschaffenheit der Massen befunden das mhan nottwendigh in der Herligheit Grevenbicht, welche mit in die Rentmeisterie Born gehörigh, sonsten aber vor sich und mit dem Ambt nit zu schaffen, von wegen dess hohen Verderbens der Hispanischen Kriegssleuthen, und vieller Armen ein Malder zu obgemelde 6 Malder noch backen lassen müssen. Und so viell den Rader Albus betrifft, hatt mhan die Versehungh gethan, das vor denselben die Werdt ahn Heringh vergolden und den Armen bei die Brodt aussgetheilt worden, und haben ahn Heringen mehr als sie vor den Raderalbus Gelden mögen bekommen. Und ertragen sich die ingekauffte Heringen auch nit hocher alss der Raderalbus nach advenant der Broder.
In Urkundt dessen haben wir diesses mit unser eigener Handt underschrieben.
Actum 16 Martij anno etc. (15)92.
(w.g.) Franciscus Agricola Braun Heister, Vogt zu Sittart
Bron: Kellnereirechnung Born/Sittard 1591/92; Hauptstaatsarchiv Düsseldorf