21 April 1539.

Kaerle vaardigt een bevel uit, dat niemand wijn of bier zal mogen tappen buiten de vier poorten der stad Aemstelredamme, met bepaling van deze limie ten: „eerst buyten de Haerlemmer-poerte totten drey- boom, staende op den dijcke, duer Frans Willichsz. huys toe in cluys, ende buyten de sint Anthonis- poerte tot de twee huysen, staende binnen 's dijcx, daer 't bolwerck van Ypesloet begint toe in cluys, ende buyten de Reguliers-poerte tot dat Langhe velt toe in cluys, ende buyten de Heylige wechs-poerte tot den Overtoom, daer Peter Willemsz. huys staet toe

in cluys." Hierop stelt hij eene boete van tien Ca- rolus-guldens, waarvan echter worden uitgezonderd het bier en de wijn, door de huislieden, buiten wo nende, bij kramen, bruiloften, eerste missen en an dere plegtige gelegenheden te drinken. Tot het vast stellen van deze keur werd de keizer bewogen, door dien de inkomsten van Aemstelredamme, wegens het menigvuldige gebruik, gemaakt van de herbergen buiten de stad en hare vrijheid, welke laatste nog zeer klein was, en waar men tegen minderen prijs zonder accijnsen tapte, merkelijk werden benadeeld; ook omdat in die herbergen vele doodslagen, ge vechten en geschillen, behalve andere kwade feiten, plaats hadden, terwijl zich daar somtijds ballingen, Lutheranen, herdoopers, ligt gezelschap en andere slechte lieden ophielden.

Op den omgeslagen rand van het charter staat: Bij den keyser, die grave van Hoochstraten, hooft, heere Janne Rufault, heere van Neujville, ridder, tresorier generael ende meester Vincent Cornelisz., gecommitteerde van de Jijnancien, ende anderen jegenwoirdich.

Brief op perkament met het zegel en tegenzegel van den keizer in rood was, hangende aan een' dubbelen fransij- nen staart. Lade 27.

Handvesten van Amsterdam, bl. 18.