26 September 1399.

4°

Heren MCCC neghen ende tnegentich, duerende tot onsen wederseggen.

Aelbrecht vernomen hebbende, dat sommigen, die met hunne schepen Aemstelredamme bezochten, om daar markt te houden, op den stroom van hunne schepen en goederen beroofd werden, tot merkelijk nadeel van den handel der stad, veroorlooft aan de kooplieden, die, op stroom zijnde, aangerand werden, zich tegen alle geweld te mogen verde digen.

Brief op papier, waarop het zegel van den graaf in groen was werd gedrukt, van hetwelk echter bijna niets meer over is. Lade 11.

Handvesten van Amsterdam, bl. 25.

16 Januarij 1400.

Aelbrecht bi Goids genaden palensgrave upten Rijn, enz. Gegeven in den Hoge, upten zestienden dach in Januario, int jair ons He ren MCCC neghen ende tnegentich, na den lope van onsen hove.

Aelbrecht verleent, wegens menige trouwe dienst, welke de stad van Aemstelredamme hem bewezen had, haar de vrijheid, om met hare schepen en goe deren veilig en ongestoord het Maerssdiep en het , Vlye in en uit te varen, behoudens echter zijne tollen en andere heerlijke regten. Ook voegt hij hierbij nog de vergunning, dat zij, die schepen of raad in de stad

geweest waren, jaarlijks op onser wouwen avont te lichtmisse bij meerderheid van stemmen mogen kiezen drie personen tot nieuwe raden, die minstens den ouderdom van veertig jaren moesten hebben bereikt. Deze drie raden zouden daarna bij zich kiezen eenen der oude raden uit diegenen, welke het voorgaande jaar gediend hadden, voor wien zij dan verpligt wa ren, den eed af te leggen.

Brief op perkament met het zegel en tegenzcgel van den graaf in groen was, hangende aan een' enkelen frau- sijnen staart. Lade 23.

Handvesten van Amsterdam, bl. 25. Dapper, Hist. Beschr. van Amsterdam, bl. 97. Van miebis, Groot Charterboek, deel III, bl. 712.