20 October 1398.

Aelbrecht erkent, bij den oorlog, door hem in Oist- vrieslant gevoerd, door de stad Aemstelredamme her haalde malen met voorgeschoten geld ondersteund te zijn: eerstelijk met het betalen van huur voor de schepen, door zijnen admiraal alhier gehuurd, welke berekend wordt op dertien honderd en negentien Hollandsche schilden; ten tweede met het geven van twee honderd en tien schilden, op zijn bevel, voor zijne reis, aan Huge Starken en Symon van Zaenden Gherijts soen; ten derde met de betaling van eene kogge, gedeeltelijk met zout geladen, welke, wanneer Jan van Heenvliet en Gherijt van Heemskercke den togt tegen de Oest Vriesen ondernomen hadden, op zee verloren ging, en ten vierde had de stad aan 'sgraven thesaurier, den domproost van Utrecht, ze ven honderd en vijftig schilden geleverd. Hij belooft, de schuld, hieruit ontstaan, bedragende achtentwin tig honderd Hollandsche schilden of vier duizend guldens, te betalen binnen het jaar, na de eerste bede, die verschijnen zou in de landen van Aemster- lant, van Waterlant ende van den Zevanc.

Brief op perkament met het zegel van den graaf in groen was, han gende aan een' enkelen fransijnen staart. Lade 16.

Dapper, Hist. Beschr. van Amsterdam, bl. 97. Wage

naar, Amsterdam, deel I, bl. 136. Van miekis, Groot. Charterboek, deel III, bl. 687.