28 September 1509.

Maximiliaen en Philips herinnerd zijnde aan het bevel, door Philips den zeven en twintigsten Augus tus 1505 gegeven, van geene nieuwe kloosters en geestelijke vergaderingen meer te stichten of te hou den binnen Amsterdam, wegens de groote menigte kloosters, aldaar reeds aanwezig, welke meer dan het derde gedeelte der stad in bezit hadden, zonder eenige lasten te dragen, tot niet geringe schade en gri eve der poorters, bekrachtigen dit verbod, op ver zoek der stedelijke regering. Niet alleen wordt dit verbod in het algemeen hernieuwd, maar ook bepaal delijk gerigt aan eenige maagden en vrouwen, welke, ofschoon verzocht zulks na te laten, desniettegen staande onderstonden in Amsterdam „eene nyeuwe gees

telicke vergaderinge te maken." Haar wordt gelast, binnen eene maand tijds de vergadering te ontbinden, met vrijlating echter, hare huizen met de erven ten eigen voordeele te verkoopen en, des verkiezende, in andere kloosters zich te begeven.

Brief op perkament met het zegel der vorsten in rood was , vrij wat bescha digd, daarop gedrukt. Lade 45.

4 Januarij 1510.

Maximiliaen bij der grade Gods gecoren keyser, enz. ende Karel bij derselver gracie ertsherto gen van Oistenrijck, enz. Gegeven in onse stadt van Bruessel, den imen dach in Janu- ario, int jaer ons Heeren duysent vijfhondert ende neghen, ende van den rijcken van ons keyser, te weten van Germanien 't xxrvte, ende van Hongrien twintichste.

Maximiliaen en Karel, lettende op de supplicatie, hun door die van Amsterdamme overgeleverd, welke inhield, hoe de stad het privilegie bezat, dat allen, die schepenen en raden waren, ieder jaar op onser lieven Vrouwen-avont mogten kiezen drie burgemees- teren , die dan weder een' der burgemeestèren van het voorgaande jaar bij zich zouden aannemen, om ge zamenlijk, vier in getal, het volgende jaar de bur- gemeesterlijke waardigheid te bekleeden, terwijl de supplianten nog daarenboven verlangden, dat bij het overlijden van een' regerenden burgemeester op de zelfde wijze tusschentijds een ander in zijne plaats

zou benoemd worden, om het overige gedeelte des jaars de ledige plaats te vervullen, — bewilligen in dit verzoek voor zoo lang dit alles door de stad niet herroepen of daarin door de vorsten anders beschikt zou zijn.

Brief op perkament met het zegel ca tegenzegel der vorsten in rood was, hangende aan een' dubbelen fransij- nen staart. Lade 2.

Handvesten van Amsterdam, bl. 102. Dapper, Hist. Beschr. van Amsterdam, bl. 472, waarbij de jaarteekening vijfhondert is uitgevallen, even als ook bij van domselaer , Beschr. van Amsterdam, boek V, bl. 18. Commeun, Beschr. van Am sterdam, bl. 759.