2 April 1506.

De groote raad te Mechelen verklaart, in naam van koning Philips, Aemsterdamme vrij van het ver bod op den uitvoer van granen, bij een plakkaat kort te voren vastgesteld, waarbij bepaald was, dat

geen koren zou uitgevoerd worden, ten zij met beta ling van zeker verlof-geld. Dit geschiedt op aandrang der burgers van Amsterdamme, die in hun verzoek schrift om vrijen uitvoer vertoond hadden, hoe dat hunne stad was, „bij der gracie Gods, die principaelste coopstede, gelegen omtrent den Gestichte van Utrecht, Vriesland ende Ghelderland, in dewelcke van allen tijde syn gewoonlic te coemen ende arriveren alle vremde schipperen ende coepluyden mit hoeren coepmanscapen ende goeden, zulcx als sij brengen van over zee." Welke uitgebreide handel men vreesde, dat, door dit verbod, naar andere plaatsen van het buitenland zou verlegd worden, vermits de schippers, gewoon zijnde met koren uit Oestland herwaarts te komen, nu reeds wegbleven, en eenige kooplieden zelfs de stad ver lieten, om zich elders te vestigen.

Brief op perkament met het zegel en tegenzegel van den grooten raad te Mechelen in rood was, aan den rand beschadigd, daarop gedrukt. Lade 12.

Handvesten van Amsterdam, bl. 69.